deteeuwen (Kal. voor de Protest. in Ned. VI, 100 vlg.), gevolgd door Opmerkingen over het geestelijk drama hier te lande in de middeleeuwen (Studiën en Bijdragen III, 193 vlg.). Wybrands trachtte daarin aan te toonen tegenover de meening van Moltzer, Jonckbloet en Gallée, dat het kerkelijk tooneel de grondslag van ons wereldlijk tooneel is geweest, niet dat der sprooksprekers; hij had althans de voldoening, dat Jonckbloet op zijn eerste meening terugkwam. Wybrands' voornaamste onderzoek over het geestelijk leven der middeleeuwen is zijn studie
over De Dialogus miraculorum van Caesarius van Heisterbach, beschouwd als bijdrage tot de kennis van het godsdienstig leven in Nederland in den aanvang der dertiende eeuw (Studiën en Bijdragen II, 1 vlg.). Door de studie over Caesarius kwam hij van zelf op het onderzoek van de geschiedenis der kloosters, met name die van Friesland. Eerst gaf hij op dat gebied uit de Gesta abbatum Orti Sancte Marie. Gedenkschriften van de abdij Mariengaarde in Friesland. Uitgegeven voor rekening van het Friesch Genootschap van geschied-, oudheid- en taalkunde (Leeuwarden 1879). Een niet minder belangrijk Friesch klooster werd door hem beschreven in zijn uitnemend werk De abdij Bloemhof te Wittewierum in de dertiende eeuw. Bijdragen tot de geschiedenis van kerk en beschaving in Nederland (Verhandelingen der Kon. Akad. van Wet. Afd. Lett. XV. Amst. 1883); op grond van dezen wetenschappelijken arbeid werd Wybrands in 1885 benoemd tot lid der Koninklijk Akademie. Hij was in zijn wetenschappelijk werk de echte leerling van Moll; hij heeft zijn beginsel aldus uiteengezet: ‘Door theorieën en bespiegelingen wordt... de beoefening der geschiedenis weinig gebaat; alleen zorgvuldige studie, die ook de kleinste bijzonderheden niet verwaarloost.... wijst den weg om tot een juist en helder oordeel over het verledene te komen’. Hij was geheel de man der detailstudie en kon moeilijk tot een groot opgevat werk komen.
Zie: Ned. Spect 1886, 354 vlg.; Rogge in Archief Ned. Kerkgesch. II, 401 vlg.; Acquoy in Jaarb. Kon. Akad. 1886, 95 vlg. en (aangevuld) in Levensb. Lett. 1887, 319 vlg. (met bibliographie).
Brugmans