[Wolff, Mathias]
WOLFF (Mathias), geb. te Diekirch 9 Maart 1779, overl. te Culemborg 31 Oct. 1857, was een der merkwaardigste figuren uit de geschiedenis der herlevende Societeit van Jezus in Nederland. Zijn eerste opvoeding ontving hij bij een geestelijke, studeerde latijn te Luxemburg, de nieuwere talen te Stavelot, de theologie te Keulen en was hier, in afwachting van den vereischten leeftijd tot het priesterschap, bij twee families werkzaam als huisleeraar. 25 Apr. 1802 priester gewijd, oefende hij de geestelijke bediening uit in het Luxemburgsche te Useldingen, Diekirch en Düttlingen, was eenigen tijd leeraar in 't klein seminarie te Metz en trad 13 Febr. 1815 te Rumbeke (België) in het noviciaat der op 7 Aug. 1814 over de heele wereld herstelde Societeit van Jezus. Tijdens de verwarringen der ‘cent jours’ keerde hij naar zijn vorige standplaats Düttlingen terug, zette daarna zijn noviciaat te Destelberghe (bij Gent) voort en kwam 7 Juni 1816 te Culemborg, om met zijn ordebroeder Petrus Dehasque het werk van den kort te voren overleden Michael Hubertti, den laatsten pastoor uit de Jezuïeten-orde, voort te zetten. Ondanks zijn vaak gebrekkige en onbeholpen taal was hij een eigenaardig, boeiend volksredenaar en gevierd catechizant, en is dat tot op hoogen leeftijd gebleven. Te Culemborg preekte hij in den aanvang iederen dag beurtelings voor katholieken en protestanten; talrijke bekeeringen volgden, die hem niet zelden in moeilijkheden brachten. Van 1820-34 en van 1846-49 was hij overste der statie te Culemborg, van 1835-46 was hij in gelijke betrekking te Nijmegen, van 1822-35 daarenboven nog superior der hollandsche missie van de Societeit van Jezus. In die jaren begon in Nederland het werk der volksmissies op te komen en
langzamerhand ook dat der gesloten retraites. Aan beide soorten van apostolischen arbeid nam W. ruim deel. In 1837 leidde hij in het Capucijnen-klooster te Velp de eerste priesterretraite, die in ons land gegeven werd. Zijn optreden wekte eerbied en ontzag, en velen kwamen, zelfs van verre, bij hem voorlichting zoeken in gewetenszaken. Van 1849 tot zijn dood verbleef hij als een afgeleefd, maar om zijn groot geloof en kinderlijk godsvertrouwen hoog vereerd grijsaard te Culemborg.
Om te voorzien in de katholieke opvoeding der vrouwelijke jeugd stichtte hij een zusterscongregatie, die in 1822 haar eerste huis te Amersfoort opende. Een splitsing had plaats in 1840. Te Amersfoort ontwikkelde zich de ‘Congregatie van O.L.V.’, die later nog een zelfstandige vertakking in Duitschland en van daar een andere in Amerika vormde; te Engelen die der ‘Zusters van