[Wittewrongel, Petrus]
WITTEWRONGEL (Petrus) of Wittevrongel, geb. te Middelburg in 1609, zoon van Gilles W. en Margriete Loopers. Waarschijnlijk had hij een broeder Gilles, die in 1618 als hondeslager wordt vermeld. 13 Sept. 1628 staat hij te Leiden als student in de Philosophie ingeschreven. Sinds 1632 predikant te Renesse, sinds 1636 te Zierikzee, doet hij 31 Juli 1638 zijn Intree te Amsterdam, waar hij tot zijn dood, Dec. 1662, bleef. Juni 1634 was hij gehuwd met Apollonia van de Welle, van Middelburg, uit welk huwelijk hij 2 zoons had, Christiaan en Petrus, beiden, evenals hun vader, predikant.
Te Amsterdam behoorde hij tot de strengste en meest rechtzinnige predikanten, die het de Amsterdamsche Overheid lang niet gemakkelijk maakten door hun strijd voor de zuivere leer en een puriteinschen levenswandel, zoodat herhaaldelijk botsingen voorkwamen, b.v. in 1652 over de toelating eener vrouw tot het avondmaal, aan wie de Kerkeraad dien toegang had ontzegd, in welke quaestie Ds. Wittewrongel ‘de voornaemste opponent’ was; zoo ook bij het beroepen van predikanten (1661) of de aanstelling van zieketroosters (1655), kwamen Ds. W. en zijn partij in verzet tegen Burgemeesteren (zie hierover: H. Bontemantel, Regeeringe van Amsterdam, uitgeg. door G.W. Kernkamp ('s Grav. 1897) I, cxli, 136, 150; II, 513).
In 1641 werd hij vanwege de correspondeerende Noord-Hollandsche synode afgevaardigd naar de Zuid-Hollandsche in 1641 te Rotterdam gehouden, door welke laatste synode hij in verschillende belangrijke quaesties afgevaardigd werd naar den Raad van State of Staten van Holland, b.v. in die van den legerdienst en van de ondersteuning van buitenlandsche predikanten. Ook op de Synode te Gorinchem in 1642 verscheen hij als gedeputeerde (Acta der particuliere Synoden van Zuid-Holland, bewerkt door W.P.C. Knuttel, II ('s Grav. 1909) 281, 294-296, 298, 306, 314, 315, 353). Van twee Noord-Hollandsche synoden en 1640 en 1658 te Amsterdam bijeengeroepen was hij voorzitter, en opende hij de samenkomst met een preek. Ook werd 15 Dec. 1657 het nieuwgebouwde diaconieweeshuis door hem ingewijd in tegenwoordigheid van verschillende leden der regeering.
Van meer belang dan het bovenstaande is zijn rol, gespeeld in den strijd van den Amsterdamschen Kerkeraad tegen het tooneel, speciaal tegen Vondel. Over hun ijveren daartegen, vooral tegen zijn Lucifer, wreekte Vondel zich door verscheiden hekeldichten in het licht te geven. Zijn Uitvaerl van Orfeus (1654), met den bekenden regel ‘een zeeslang wit van tong, zich wrong’, een duidelijke toespeling op Wittewrongel, zijn Speelstryd van Apollo en Pan (1654) en een versje Op Wittewrongel (1654) met de regels: ‘Trompetter van de Zeeuwen, ghy terght een nest vol spreeuwen’. W. liet het hier niet bij. In 1655 gaf hij zijn Christelicke Huyshoudinghe (Amst. in 8o.) uit, 5 jaar later vermeerderd tot Oeconomia Christiana ofte Christelicke Huyshoudinghe, vervat in 2 boecken (Amst. in 4o.), waarin, zoo niet alle tooneelpoëzie, dan toch de aanschouwelijke voorstelling op het