de koninklijke staaf en Menzikoff intusschen alleen van zijne hand zijn. Ook de Gedichten en Fabelen (1792) zijn alleen door hem geschreven. Zijne vrouw was toen reeds gestorven (1789). Zes jaar later overleed hij zelf, te Bijdorp bij Leiden, waar heen de echtgenooten zich in 1780 metterwoon begeven hadden. Zijn handelszaak in indigo had hij toen aan zijn zoon overgedaan.
Van Winter was een ijverig medewerker aan de nieuwe psalmberijming van het genootsch. ‘Laus Deo Salus poputo’.
Portret door H. Pothoven; miniatuur in het Panpoëticum Batavum (J. Houbraken sc.).
Zie: van Kampen, Gesch. Letteren en Wetensch. in de Ned. II, 113 en 127; Jonckbloet, Gesch. Ned. Letterk. II, 511; Kalff, Gesch. Letterk. VI, 43 e.v., en te Winkel, Ontwikkelingsgang III, 531 e.v.
Zuidema