De Wind huwde 21 Februari 1821 met zijn nicht Cornelia Dobbelaer de Wind, die hij overleefde.
De Wind heeft zich verdienstelijk gemaakt als historicus, ook als rechtshistoricus. Een zijner eerste publicatiën was een Verhandeling over den invloed der dichtkunde op de geschiedenis (Nieuwe Werken Maatsch. d. Ned. Letterk. I, 2), die door de genoemde maatschappij met goud werd bekroond. Van meer beteekenis waren zijn Bijzonderheden uit de geschiedenis van het strafregt in de Nederlanden (Middelburg 1827). Van zijn verdere publicatiën verdienen vermelding zijn Verhandeling over den invloed van Wagenaars Vaderlandsche historie op de beschouwing en beoefening onzer geschiedenis (Werken Tweede Klasse Kon. Ned. Inst. VII), zijn studie over De dood van graaf Floris IV op het tournooi te Corbie in 1234 (Werken als voren VIII), zijn uitgave van de Fragmenten van den Ridderroman Huon de Bordeaux (Werken Maatsch. d. Ned. Lett. Nieuwe Reeks V), eindelijk zijn Verhandeling over den aard van het leen van het Graafschap Holland (Verh. Kon. Ned. Inst. Nieuwe Reeks I). Nog was De Wind een geregeld medewerker van De Vaderlandsche Letteroefeningen voor de aankondiging van historische boeken en was hij zeer velen bij hun speciale onderzoekingen behulpzaam. Veel heeft hij ook geschreven over de geschiedenis van Zeeland in tal van periodieken. Maar het meest bekend is De Wind toch gebleven door zijn Bibliotheek der Nederlandsche geschiedschrijvers (bl. I. Middelburg 1831-35). In 1824 begon hij naar aanleiding van een prijsvraag van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde de stof voor dat groote werk te verzamelen; de tijdsomstandigheden vertraagden de uitgave. Het eerste deel loopt tot 1648; voor de volgende periode geeft De Wind alleen een
uitgebreide naamlijst. Het tweede deel is nimmer verschenen; wel is de bouwstof daarvoor voor een deel verzameld, maar De Wind zag blijkbaar tegen den omvangrijken arbeid op en ging zich aan andere onderzoekingen wijden. Niettegenstaande De Wind's Bibliotheek in menig opzicht verouderd is, is zij toch als verzameling van materieel en als grondslag voor verdere studie nog steeds van waarde.
Zijn portret is gelithografeerd door J.H. Hoffmeister.
Zie: K.R. Pekelharing in Levensb. Lett. 1860, 242 vlg. (met bibliographie).
Brugmans