Hoogen Raad der Nederlanden; dit ambt legde hij in 1873 neer; sedert heeft hij enkel voor de kunst geleefd.
Na zijn terugkomst in den Haag werkte hij mee aan verschillende daar verschijnende tijdschriften. Eerst (1856) aan de Konst- en Letterbode, dan (1858) aan De Tijdstroom en na de samensmelting (1860) aan De Nederlandsche Spectator. Het was vooral letterkundige critiek en kunstbeschouwing; in De Tijdstroom in de rubriek Pluksel in De Spectator in de Vlugmaren van Flanor. Verscheidene zijner Vlugmaren verschenen in drie deeltjes vereenigd (1879-1883). Ze kenmerken zich meestal door een gepassionneerden toon; klassieke evenmaat en strakke ernst ontbreken hier geheel. Eenige schetsen, novellen en causerieën uit dezen tijd zijn ook vereenigd in Eenige Schetsen (1850) en later in Vogels van diverse pluimage (1872).
Aan De Tijdstroom reeds vond hij vrienden en medewerkers in Cremer, Gerard Keller en Arnold Ising. Later voelde hij zich geheel thuis in den Spectator-kring: Bakhuizen van den Brink, de Witte van Citters en Martinus Nijhoff; hij presideerde er na Bakhuizen vele jaren. Ook in den kring van ‘Oefening kweekt kennis’ vond hij zijn vrienden en geestverwanten.
Na de verschijning van zijn Rembrandt werd hij tot lid der koninklijke Academie van Wetenschappen benoemd (1872), tot Associé de la Classe des Beaux Arts van de Belgische koninklijke academie (1873) en tot lid van het college van Rijksadviseurs voor Geschiedenis en kunst (1873-78).
In 1873 maakte hij met drie vrienden een tochtje naar Londen, waar vooral de overblijfselen van het Parthenon in het Britsch Museum hem boeiden. Deze tocht is geestig door hem bezongen in grieksche hexameters in Londinias (1873). De drie vrienden Martinus Nijhoff, dr. Alphons Willems en van Trigt treden hier op onder de namen Neaules, Oilmos en Porthmos, zelf noemt hij zich Aloopex.
Hierbij sluiten zich aan zijn Hollandsche vertalingen in hexameters van Homeros' Ilias (1878-80) en van de Odussee (1888). Tegen een aanval van S.A. Naber op zijn Ilias-vertaling (Gids 1879) verdedigde hij zich in De Spectator (1879) in een artikel Homeros en de critiek.
De hartstochtelijke enthousiast Vosmaer uitte zich intusschen weer in eenige geestdriftige feuilletons over Multatuli in het Vaderland. Deze werden in een bundel verzameld onder den titel Een Zaaier (1874), waarop Van Vloten's Onkruid onder de tarwe (1875) een terugslag vormde.
In 1878 kon hij gevolg geven aan een van zijn gymnasiumtijd af gekoesterden wensch, een reis naar Italië; zijn vriend Martinus Nijhoff vergezelde hem daarbij. Grootendeels onder den invloed van deze reis ontstond Vosmaers meest bekende boek Amazone (1880). In den vorm van een novelle geeft het allerlei beschouwing over klassieke schoonheid in letteren, sculptuur, architectuur, leven, denken en voelen. Hierop volgde in grieksche metriek Nanno een grieksche idylle (1881).
Een tweede reis naar Italië met vrouw en dochter inspireerde hem tot een nieuwe bespiegelende roman Inwijding, die onvoltooid na zijn dood verscheen (1888).
In de Scheveningsche boschjes werd een monument voor Vosmaer opgericht, zijn buste naar een ontwerp van L. Alma Tadama, geboetseerd door J.Ph. Koelman, in wit marmer door A. van Roon.