[Visser, Jan]
VISSER (Jan), geb. 18 Dec. 1815 te Lemmer, gest. 8 Febr. 1905 te Sneek, zoon van Inne Visser, schoenmaker en blauwverver, en Albertje Spaan, genoot zijn eerste schoolonderwijs van 1820-26 te Beneden Knijpe bij den gunstig bekenden hoofdonderwijzer Siebe Meijer, die hem tot onderwijzer begeerde op te leiden, hetgeen de leerling van harte wenschte doch op den tegenstand zijner ouders stuitte. De zoon moest meehelpen in de stoffenververij. Na een ernstige ziekte van zijn vader in 1830 kreeg hij echter toestemming, onder voorwaarde dat hij vóór 9 uur 's morgens in de ververij en 's Zaterdagsmiddags in het schoenmaken behulpzaam zou zijn. Met eenige leiding en hulp van meester Meijer en van den ondermeester K. Hemkes, later hoofdonderwijzer te Voorburg, werd een begin gemaakt met de studie in school en huis. In April 1832 behaalde hij den vierden onderwijzersrang en reeds 1 Mei daarop volgende werd hij tot ondermeester te Beneden Knijpe aangesteld op een traktement van vijftig gulden 's jaars, na een hall jaar werkens verhoogd tot honderd gulden 's jaars. Toen hij den leeftijd van 18 jaar had bereikt, werd hem door zijn ouders nog eens de keus gelaten om weer tot het handwerk over te gaan of onderwijzer te blijven. Hij koos het laatste en die keuze heeft hem nooit berouwd. Hij zette vol ijver de studie met vier andere onderwijzers uit de nabuurschap voort, bezocht met vrucht het onderwijzersgezelschap te Heerenveen en behaalde in April 1834 de akte van den derden onderwijzersrang. Hij maakte gebruik van de avondlessen der Fransche school te Heerenveen, de eerste stap op den weg die leidde tot het halen van een Fransche akte. Ook begon hij het Duitsch te beoefenen, waarvoor de schoolopziener hem de boeken leende. Den 1en Dec. 1834
aanvaardde hij de school te Doniaga, een dorpje met nog geen honderd inwoners en tien schoolgaande kinderen, later aangroeiend tot 25. Het traktement bedroeg ƒ 150 's jaars, vrije woning met tuin en wat schoolpenningen. Hij trachtte hier tot een beter, eenvoudiger en natuurlijker methode van onderwijs te komen. Bij een bezoek in 1837 van den inspecteur van het L. en M.O. gaf deze daarover zijn groote tevredenheid te kennen, hetgeen hem aanspoorde tot nog ernstiger studie, vaak in den nacht. Dit werd bekroond in 1838 met het halen van de akte van den tweeden rang. De school te Doniaga werd voor dien tijd een modelschool, zoodat er dikwijls bezoek kwam. Nadat het traktement met ƒ 50 was verhoogd, trad hij in 1839 in het huwelijk met Anna Faber (geb. 30 Dec. 1813, gest. 7 Nov. 1886). Twee jaar later nam hij deel aan een vergelijkend examen voor de school te Beetsterzwaag en ontving hij de benoeming als hoofdonderwijzer op een traktement van ƒ 600. De school telde omstreeks 130 leerlingen, waarbij een ondermeester en een kweekeling hulp verleenden. Aan de school werd een opleidingsklasse tot onderwijzer verbonden. Het werktuiglijke in de methode was hier contrabande en maakte plaats voor zelfwerkzaamheid door zelfzoeken en vinden onder leiding. Visser vond in het onderwijzersgezelschap te Drachten een ware leerschool en een trouwen vriendenkring. In 1849 ontving hij de benoeming als hoofd der burgerschool te Sneek, waar hij 1 Oct. in functie trad ‘zonder installatie van autoriteiten en zonder reglement’, maar met krachtige hand ingreep en het onderwijs op een hoog peil bracht. Tot de acht rijksnormaalscholen die door de schoolwet van 1857 in het leven werden geroepen behoorde ook die te Sneek en Visser werd in 1859 haar directeur.
Men ving aan met 22 leerlingen, die