Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1382]
| |
lofdichten op hem heeft gemaakt, waaruit men zou besluiten, dat zijn eerste proeven, zoowel van de dicht- als schilderkunst heel wat beloofden. Den 22sten Sept. 1709 woonde hij te Dordrecht ‘nevens het Oude Mannenhuis over de Luterse Kerk in de Vriezestraat.’ Daar is hij in aanraking geweest met Arnold Hoogvliet. Vandaar vertrok hij 18 Oct. 1711 naar Arguin. Wanneer hij daarvan terugkeerde, is me niet bekend, doch in 1739 bevond hij zich te Breda en was toen volgens zijn eigen getuigenis ‘reets ondt en grijs van hooft.’ Vermoedelijk is hij aldaar omstreeks 1750 gestorven. In 1739 schreef hij een zestigtal bijschriften voor de portretten in de verzameling van Michiel de Roode, waarin ook zijn afbeelding geplaatst was. Deze lofdichten zijn te vinden in den bundel in 1773 uitgegeven, door het genootschap: ‘Kunst wordt door Arbeid verkregen’ te Leiden onder den titel: Arnoud van Halen's Panpoëticon Batavum verheerlijkt door lofdichten en Bijschriften van 168-200. Zie: J. te Winkel, Ontwikkelingsgang, III, 366; Bijblad voor Taal en Letteren, III 28-32. Heeren |
|