beschreven en geordend naar het door hem te Leiden toegepaste systeem; bovendien heeft hij hier de handschriften beschreven in Catalogus codicum manuscriptorum bibliothecae Universitatis Rheno-Trajectinae (Hagae Comitum 1887), die terecht zeer werd gewaardeerd en ook elders weer is nagevolgd. Ook te Utrecht heeft hij zeer veel veranderd en verbeterd en menige oude, kwade gewoonte opgeruimd.
Door de bibliographie was Tiele tot een hem te voren geheel vreemd studieveld gekomen, de geschiedenis van den Indischen archipel. Behalve de pamfletten hadden ook onze oude reisbeschrijvingen de aandacht en de belangstelling getrokken van Fred. Muller en Tiele. Kort vóór zijn benoeming te Leiden had Muller aan Tiele het voorstel gedaan om ook daarvan een bibliographie te bewerken. Hij nam het voorstel aan en zoo verscheen de Mémoire bibliographique sur les journaux des navigateurs Neerlandais réimprimés dans les collections de de Bry et Huisius et dans les collections hollandaises du XVIIe siècle et sur les anciennes éditions hollandaises des journaux de navigateurs étrangers; la plupart en la possession de Fred. Muller à Amsterdam (Amst. 1867). Sedert heeft hij met liefde aan dat onderwerp gewerkt en daaraan de oudere geschiedenis van den archipel verbonden. Allereerst heeft hij naar zijn aard veel bibliographisch gewerkt. In de Bibliographische adversaria van 1873 (blz. 33 vlg., 101 vlg., 197 vlg., 261 vlg.) gaf hij Bouwsloffen voor eene bibliographie van Nederlandsche reisbeschrijvingen, een belangrijke aanvulling tot de Mémoire bibliographie. Veel van dat alles werd ten slotte opgenomen in Tiele's meest bekende boekbeschrijving, de Nederlandsche bibliographie van land- en volkenkunde (Uitgaven van het Frederik Mullerfonds I; Amst 1884), die terecht overal werd gewaardeerd. Maar hij leverde niet alleen uitnemende bibliographieën, maar ook voortreffelijke historiestudiën op dit gebied, waar hij zoo geheel thuis was geworden. De reizen naar Indië, de oude beschrijvingen van den archipel, de vroege
geschiedenis daarvan hielden hem voortdurend bezig; behalve het gedrukte materiaal onderzocht hij het koloniaal archief in alle richtingen. Hij begon met de geschiedenis der Portugeezen in Indië te beschrijven in een zestal studiën: De Portugeezen op weg naar Indië (Gids 1873, III, 177 vlg.); Het Oosten vóór de komst der Portugeezen (t.a.p. 1874, III, 193 vlg.); De vestiging der Portugeezen in Indië (t.a.p. 1875, III, 177 vlg.); Alfonso d' Albuquerque in het Oosten (t.a.p. 1876, III, 377 vlg.); De opvolgers van Alfonso d' Albuquerque (t a.p. 1877, IV, 35 vlg.); Nuno da Cunha in het Oosten (t.a.p. 1879, IV, 35 vlg.). In denzelfden tijd gaf hij uit De ontdekkingsreizen sedert de vijftiende eeuw. Voorafgegaan door een overzicht van de geschiedenis der aardrykskundige ontdekkingen voor de Portugeezen. Vrij bewerkt naar het Fransch van V. de Saint - Martin (Leiden 1874). Nog voordat de genoemde Gids-serie over de Portugeezen in Indië was voltooid, was Tiele een niet minder omvangrijke studie begonnen: hij gaf een reeks van studiën over De Europeeërs in den Maleischen archipel in de Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië (Vierde volgreeks dl. I, III, IV, V, VI, VIII; vijfde volgreeks dl. I, II), waarin hij de geschiedenis van Indië van 1529 tot 1623 behandelde; het zal altijd te betreuren zijn, dat deze voortreffelijke studiën ten slotte niet in boekvorm zijn uitgegeven; zij behooren tot het beste, dat over onze koloniën is geschreven. Daarnaast vatte hij nog een andere taak aan; bij zijn onderzoek had hij tal van documenten