[Tiara, Andreas]
TIARA (Andreas), geb. September 1637 te Leeuwarden, gedoopt 27 Sept. 1637 door en ten huize van pater Leonardus, Franciscaan, wonende dicht bij de Wirdumerpoort aldaar, waarschijnlijk een kleinzoon van Dr. Tiaard Tiara, die gehuwd was met Ida van Buygers, minder waarschijnlijk een zoon van Petrus T., koopman en ijverig vriend der Jezuïeten. Hij was verwant aan Joannes van Scheltinga, grietman van Gaasterland en Dr. Joannes Duyring te Weidum, voogd van het Ritske Baelema Gasthuis te Leeuwarden (1638-1652). Van 1654-1660 was hij student in de theologie te Leuven als alumnus van het Collegium Viglianum. In den herfst van 1660 werd hij pastoor te Hemelum en bleef daar tot 1666. Van 1667-72 was hij werkzaam deels bij den aartspriester Gulielmus Petri, deels bij den aartspriester Tinga te Groningen. Op den 8en Oct. 1672 werd hij pastoor te Oosterend, woonde er in een huis van Edsard Burmania en schreef in 1696 aldaar zijn Annotationes, behelzende zeer belangrijke bouwstoffen voor de geschiedenis der Roomsch Katholieke kerk in Friesland gedurende de 16de en 17de eeuw. Het manuscript kwam in het bezit van Jr. Robert baron van Breugel Douglas te 's Gravenhage, die het welwillend voor publicatie afstond aan Ds. G.H. van Borsum Waalkes te Huizum. Deze gaf het in 1894 te Leeuwarden uit met ondersteuning van het Friesch Genootschap. Het werk sluit zich aan en geeft een vervolg op het verhaal van de Jezuïeten door pater Willebrordus van der Heyden. Het is gesteld in gebrekkig Latijn en is verre van onpartijdig, maar biedt veel wetenswaardigs in zake de verhouding van de Katholieken en de Geref. kerk en overheid in Friesland en die der zendelingen van de Minoriten en Jezuïeten en de geestelijken van den
Clerus. Ook is het niet onbelangrijk voor de kennis van het bijgeloof en de religieuse volkskunde. Tiara was een man van groote werkkracht. In zijn ouderdom werd hij blind en na een dienst van meer dan dertig jaar te Oosterend legde hij het pastoraat neer.