aangesteld. 26 Mei 1869 werd hij benoemd tot directeur-geneeskundige van de gasthuizen te Amsterdam; hij bleef als zoodanig werkzaam tot 1883, toen hij eervol ontslag kreeg onder toekenning van een wachtgeld gedurende 5 jaar. Dit wilde hij echter niet ontvangen zonder er iets voor te doen en daarom zocht hij werk aan de universiteitsbibliotheek, waar hij het medische gedeelte der boekerij behoorlijk catalogiseerde. Nadat hij in 1888 op pensioen was gesteld bleef hij toch aan de bibliotheek werkzaam onder den titel van honorair-conservator en maakte toen de boekerij van de Ned. Maats. t. bev. der Geneesk. in orde. In de vereeniging voor ziektekundige ontleedkunde en den geneeskundigen kring te Amsterdam leverde hij bijdragen op wetenschappelijk gebied.
Zie: Naamregister van het Nederl. Weekbl. voor Geneeskundigen, 1856, vi, xxx; bovendien schreef hij: De bevolking van Amsterdam, in Tijds. d. Maats. t.b.d. Geneesk., 1850, I, 2de Afd. 296; Ontsteking der poortader, Ibid. 1852, III, 105; Bijdragen tot de kennis van het hart en van het vaatstelsel, in Ned. Lancet., VI, 1, 65, 133; Cholera-therapie, in Ned. Tijds. v. Geneesk. 1885, I, 473.
Simon Thomas