gegeven ten tijde dat alhier in den Hoeck den tijd van drie jaren als cappelaen heeft gestaan, en in het vervolgh, dat tot Wormer den dienst als priester heeft waargenomen’. 12 December 1723 werd hij door den Paus aangesteld tot vicaris apostolicus, als opvolger van van Bijlevelt, maar kon van de Staten geen toestemming verkrijgen tot het uitoefenen van zijn ambt. 22 Sept. 1727 werd hij benoemd tot aartspriester van Kennemerland, Amstelland en Noord-Holland, en in Oct. 1727, na den dood van Fl. Beaumont, over geheel Holland. Hij aanvaardde zijne benoeming onder voorwaarde, dat, bijaldien de Staten zich daartegen verklaarden, hij terstond zijn ambt zou nederleggen; en onder beding in het Noorder- en Zuider-kwartier gedelegeerden of vice-aartspriesters te mogen aanstellen, die van hem en niet van den Nuntius afhankelijk zouden zijn. 3 Aug. 1728 werd hij gekozen tot deken en vicaris-generaal van het z.g. kapittel. Door blindheid werd hij gedwongen bij den Nuntius zijn ontslag in te dienen, waarvan 31 Jan. 1746 aan de burgemeesters der Stad Haarlem werd kennis gegeven. Hij overleed 24 Mei 1748 en werd 29 Mei in de Groote kerk te Haarlem, Noordertrans No. 6, begraven. Er bestaan van hem twee portretten, een in het Seminarie Warmond en een in het bissch. Museum te Haarlem, waar zich tevens nog eene kopergravure bevindt van L.J. Fruytiers.
Zie: Bijdr. bisdom Haarlem IV, 336; XVII, 144, 204; XX, 1, 6, 224-228, 233; XXI, 415; XXIII, 195, 201, 393, 405; XXIV, 283-284; XXXIV, 283-285; Archief Aartsb. Utr. IV, 143; VI, 315; X, 25; XXV, 288; XXXVIII, 257; Missio foederati Belgii seu Missionis Batavae descriptio quam Rdus. Dnus. Theod. de Cock, deposito provicarii munere, S.R. Congregationi obtulit anno 1706 (Hagae Comitis 1879), 48; Gids bissch. Museum Haarlem (5e dr.) 116, 212.
van der Loos