nawierpen. Hij kreeg nu wederom een bakkerij te Sneek en wel op het Kleinzand. Eindelijk werd hij daar concierge in de zwem- en badinrichting, waar hij veel vrijen tijd had en gewoon was zijn gedachten op papier te brengen. In de machinekamer lagen steeds griffel en lei en zoodra hij een idee kreeg, teekende hij dat op, om het 's avonds met de pen uit te werken. Zijn eerste pennevruchten werden opgenomen in het Friesch Volksblad, onder redactie van O. Stellingwerf en W. Dijkstra, dat in 1876 voor het eerst verscheen en geregeld Friesch werk opnam. Later werd hij een der vaste medewerkers. Ook schreef hij in de Fryske Hüsfrjeon en in Forjit my net. Later is het meerendeel dezer stukken vereenigd in In Oantinken (Sneek 1884) en door O. Stellingwerf (kol. 1268) van een voorwoord voorzien. Wat hem als Friesch schrijver kenmerkte, was de bijzondere kleur, waarmede hij het Friesche volksleven in woord en beeld te aanschouwen gaf, fijn geteekende figuren schiep, die getuigenis geven van een grondigen blik in de wereld om hem. Hij was een groot vereerder van Multatuli. Een van zijn beste tooneelstukken is Keapman Rouke (Heerenveen 1883), dat door het Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse met den tweeden prijs werd bekroond. Hij gaf verder in het licht: De Proukskens fen de frouljue is de manljue hjar skild; Keapman Wessel en De Keniginne fen it Jier (Leeuw. z.j.). Van der Steegh was eerelid van de Friesche rederijkerskamer Gijsbert Japiks te Leeuwarden. Hij overleed aan een vreeselijk maaglijden.
Zie: Voorrede in In Oantinken en Keapman Rouke; Sljucht en Rjucht, 1917, 85-87, 97-98 en Friesch Volksblad, 1882.
Wumkes