1515, kreeg hij de waardigheid van dien laatste zelf in 1523 (in welk jaar wij hem ook aantreffen onder de ‘hofluyden’ van hertog Karel), na den dood van Reinier v. Gelre (met wiens weduwe hij dan ook een accoord maakt over de Pandschap van het Landdrostambt van de Veluwe). Hij moest daarvoor ook het kasteel van Rozendaal (en wat daar meer toe behoorde), dat hertog Karel hem in 1516 op die voorwaarde verpand had en dat in de oorlogen sterk geleden had, weer geheel herstellen. De daarbij door hem gemaakte onkosten schijnen niet door den hertog vergoed. Nog op verschillende andere jaren komen we Gerrit van Scherpenseel gen. Palick tegen. Zóó in 1513 en 1517, in welke jaren hij zegelde, alsmede in 1519, toen hij, met Johan v. Rossum (Geld. Maandw. I, 145) naar Borculo gezonden werd ten einde de nieuwe hertogin te ontvangen. In hetzelfde jaar, gelijk trouwens ook reeds in 1514, trad hij als borg op voor Willem van Marckolf, die getrouwd was met zijn zuster Lumme (zie slot v. voorg. art.) en drost was van Wildenburg. Als zoodanig wordt Gerrit gen. Palick zelf genoemd in 1522, toen de hertog den pas tot drost van het graafschap Zutphen benoemden Berend v. Hackfort beval Gerrit v.S. gen. Palick, drost v. Wildenborch ‘te laten op rekenschap beuren de renten en korengewassen van vijanden en Stichtsche goederen tot onderhoud van het huis Wildenborch, als Herman van Velen, de onlangs gesneuvelde drost van Zutphen, en Ot v. Scherpenseel (zie art. Otto (2)), in het vorig jaar gebeurd hadden.’ Palick v. Scherpenseel was verder betrokken bij den aanslag van hertog Karel op Zwolle in 1524 (v. Hattum, Gesch. v. Zwolle II, 262-263; volgens Gen. en Her. Bl. I, 245 in 1523). In hetzelfde
jaar 1524 komt hij bij meer gelegenbeden voor, gelijk mede in de volgende jaren, in z'n hoedanigheid van landdrost, deurwaarder en volgens Gen. en Her. Bl. t.a.p. sinds 1526 als Drost van Diepenheim.
Zoo op dit laatstgenoemde jaar en wel, volgens Fahne, II, 208, als ‘tovenger’ (toevanger) d.i. gevolmachtigde van bertog Karel bij de inning eener rente van de hoeve en 't land ‘der guldene Spieker.’ Zoo in 1527 als borg van de voorwaarden waarop Barend v. Hackfort den bouw van een kasteel in Doesburg heeft aangenomen, waar deze kort te voren was meester geworden (vgl. Hendrik onder art. Johan, dat volgt). Verder om op zijn hoede te zijn tegen die van Deventer. Dan in 1530, toen hij een huis van hertog Karel te Arnhem van dezen ten gebruike kreeg. Het jaar daarop was hij getuige, op welke voorwaarden Jasper v. Merwijck (zie art.) uit de gevangenschap ontslagen werd en kwam hij, bij volmacht van Thomas v. Scherpenzeel (misschien denzelfde van wien, naar d'Ablaing v.G., Ridderschap v. Nijmegen 138, Johanna Schaiffard v. Merode in 1553 Gellekom kocht), te pas bij de deelingszaak met Roelof Momm (tegelijk met Hendrik v.S., Richter, waarover volgend art.) In 1532 vernemen we weder van eene overeenkomst v. Karel v. Gelre met zijn drost, nu betreffende het verzorgen voor een jaar van de hertogelijke keuken, in verband met welke hij nog eens, en wel in 1535, genoemd wordt. In hetzelfde jaar deed hij namens zijn heer, ten overstaan van Gijsbert v. Wyhe, richter te Arnhem, opdracht van het huis Bouillon aan Roelof v. Lennep. Heer Gerrit was toen nog wel drost, maar het bleek reeds uit het voorafgaande jaar, als hertog Karel den Landdrost en den Landschrijver deed opteekenen, welke erven en goederen op (de) Veluwe den Vorsten moesten dienen, dat ook deze landdrost zich