[Scherpenseel, Scherpenzeel Gerrit, ook wel Goert of Gert van (1)]
SCHERPENSEEL (Scherpenzeel) (Gerrit, ook wel Goert of Gert van (1)), oudste zoon en tweede kind van Otto (zie art. Otto (1)) en Styna van den Gruythuis, komt met z'n broeders voor op een riddercedul te Scherpenzeel van ± 1460 (zie voorg. art.). Volgens Gen. en Her. Bl. I, 244 werd hij, met z'n zoon, met geweld uit het hem toebehoorende kerspel en gericht van Scherpenzeel door de Amersfoorters weggevoerd. Beleend met Scherpenseel, vernieuwde hij zijn eed in 1494.
In hetzelfde jaar zien we hem als Drost v. Veluwe (Geld. Volksalm. 1885, 14). Ook op 1497 (13 Aug.) wordt ‘Gherijt van Scherpenzeell’ genoemd (Tijdrek. reg. op 't oud-prov. Archief v. Overijssel V, 75). Zijn vrouw, Henrica v. Wisch, die in 1527 overleed, liet hem de volgende kinderen na:
1. Johan, vroeg overleden.
2. Gerrit (zie art., dat volgt).
3. Catharina, gehuwd 1o. met jonker Reinier v. Arler, schrijver van haar vader en 2o. met jonker Helmich v. Schevenick 1522, heer van Deil, drost van Buren.
4. Lumme, echtgenoote van Willem v. Marckolf, ridder, drost van Wildenburg (Wildenborch), die op den Landdag verschijnt in 1539 en 1543 en op de riddercedul voorkomende ook op die van 1555. Vermoedelijk is Gerrit dezelfde als G.v. Scherpenseel, richter van Arnhem en Veluwezoom, wiens rekening over 1469 vermeld wordt in Geld. Maandw. II, 198. En vermoedelijk ook mogen we Gerrit, dien we ook reeds onder de namen Goert of Gert ontmoetten, eveneens vereenzelvigen met Govert, elders (zie in de Kronijk v. Arnhem 37, waar op 't jaar 1460 sprake is van een veete van den Hertog v. Gelre met Godert v. Scherpenseel) weer Godert geheeten, en dan zou hij dezelfde kunnen zijn, dien Slichtenhorst (286) noemt onder de krijgsgevangen of gebannen Geldersche edelen, die met Engelbrecht v. Kleef meekwamen naar het Sticht in 1481 (Tijdschr. v.d. Monde (1840) VI, 190). Govert, nabuur van de Stichtschen, door hem zeer gekweld, was dus geen onbekende voor hen, en vooral niet voor Jan v. Lantscroen, welke bekende Utrechter zich (uit hoofde van z'n klachten) namens den Raad zijner stad op hem verhalen mocht (Burman Utr. Jaarb. III, 30, die hem, Scherpenseel, Godert, noemt). Vgl. verder nog Ned. Leeuw 1883, 29 en Arent toe Bocop (W. Hist. Gen., Cod. Dipl. II, Dl. V (1860) 783.
Zie behalve het genoemde, nog Tijdrek. Reg. op het oud-prov. Archief v. Overijsel IV, 427.
Kooperberg