[Scherpenseel, Scherpenzeel Dirk van]
SCHERPENSEEL (Scherpenzeel) (Dirk van), ridder, derde zoon en vierde kind van Otto (zie Otto (1)) en Styna van den Gruythuis, komt evenals zijne broeders voor op een riddercedul van ± 1460 (zie art. Carcelis). Dat hij, evenals deze laatste, tot de ballingen van Arnhem behoorde, genoemd in de overeenkomst met Maximiliaan van 1481, bleek reeds in het voorg. art. Enkele jaren later treffen we hem en nog een paar heeren in geschil met Utrecht en Amersfoort, welk geschil aanleiding gaf tot roof, brandstichting en moord. 12 Aug. 1488 kwam het echter tot een schikking en kort daarop verleende bisschop David van Bourgondië ook heer Dirk weer vrijen toegang tot zijn steden en landen, tevens aan zijn aanhang, onder wie genoemd wordt o.m. Johan v. Scherpenseel, (de) Bastaard. Vooral Dirk schijnt zich nogal ten nadeele van de Amersfoorters op de Veluwe te hebben laten gelden, maar de overeenkomst op de Spijkerkamp had daar al in 1486 een zoogenaamd einde aan gemaakt (Pontanus 580; Slichtenhorst 289), ofschoon ook in 1488 nog van strijd gesproken wordt (v. Rootselaar, Amersfoort II, 150, 155). Niet te vereenzelvigen met dezen zal die Dirk v.S. zijn, die richter genoemd wordt, waar zulks reeds in 1419 geschiedt en in dezelfde ‘dingtale’, waarin ook Otto (zie art. Otto (1)) als richter of gerichtsman optreedt en dus zijn tijdgenoot blijkt (Een dingtaal v. Scherpenzeel v. 1419 in: Verst. en Med. van de Ver. v. Oud. Vad. Recht VI, No. 2, 202-205). Ook moet hij niet verward worden met Dirk, heer van Langerlo, oudste zoon van Goossen (derde kind van Otto (1) en Styna v.d. Gruythuis, welke Goossen in 1465 (ook het jaar van zijn huwelijk met
Styna) en 1487 voorkomt, in 1482 zegelde (Alg. Ned. Familiebl. XVII (1905) 451, waar hij ‘Goswijn’ genoemd wordt; vgl. art. Carcelis) van dat jaar af tot 1489 schepen v. Arnhem was om drie jaar later als gerichtsman van de Veluwe op te treden. Deze Dirk, Goossens zoon alzoo, had eenig recht op de pandschap van Salland en was gehuwd 1o. met de kinderloos overleden jonkvrouwe Margriet v. Laer, ervin van Langerlo te Wijhe, wier moeder eene van Scherpenseel van Hoenlo was (zie d'Ablaing, Ridderschap v. Zutphen 14, vermoedelijk ook dezelfde, die nog genoemd wordt als moeder v. Hendrik v. Laer) (Tijdrekenk. Reg. op 't oud-prov. Archief v. Overijsel IV 89; V 65; V, 183) en 2o. met z'n dienstmeid.
Mogelijk is het deze Dirk (tenzij de eerste), die op 't jaar 1518 voorkomt in verband met Werner v. Lennep (zie art.) te Heerde (Frank K. van Lennep, Oorkondenboek v. Lennep 34). Het is de heer van Langerlo, Goossens zoon Dirk, op wien, evenals op zijn oom Carcelis, Dirks tante Stine, Carcelis' zuster dus, hare aanspraken en geschillen met Gerrit v. Aller overdraagt (1501), die haar uit een boedelscheiding tusschen Godert van