Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1213]
| |
met een vroegeren, in Gen. en Her. Bl. I, 243 vlg. niet, bij d'Ablaing v. Giessenburg, Ridderschap v. Veluwe XXXVI wel vermelden Carcelis (die in 1429 voorkomt als richter van Arnhem en Veluwezoom), ontmoeten we met zijn broeders op de Riddercedul te Scherpenseel in 1460 (zie art. Otto (1)). Daarna in 1467 en wel in verband met eene zending naar Elburg, waarmee hij door hertog Adolf belast is. Wanneer Karel v. Bourgondië de voogdij der landen v. Gelre en Zutphen verklaart aan te nemen (1 Dec. 1471), noemt hertog Arnold hem, Carselis, evenals b.v. Hendrik van Bylant, onder degenen, die ‘rait ind dait’ geweest zijn van zijn ‘jemerliker gevenckenissen.’ Een tijd later - immers in 1478 door Catharina v. Gelre (erin) bevestigd - zien we hem met het ambt van richter van Arnhem en Veluwezoom bekleed of misschien zelfs reeds vroeger (zie beneden). Gedurende verscheidene jaren is het in elk geval door hem waargenomen, gelijk ons o.a. blijkt van 1488 (Alg. Ned. Familiebl. 1905, 451, waar ook Goswijn, schepen van Arnhem op 1482 en Willem v.S. op 1556 genoemd worden) en verder, nadat hij ± 1490, wegens het zich buiten 's konings voorkennis mengen in de onlusten te Wageningen, door den stadhouder Adolf van Nassau eenigen tijd van zijn ambt beroofd, maar kort daarop mede door toedoen van Arnhem, daarin weer hersteld was, van 1496 en 1498, sinds welk laatste jaar hij tot de Raden des Hertogs behoort, dan van 1503 en ook nog van 1506. Carcelis had, evenals Dirk, tegenstanders van de Bourgondische zaak die zij waren, behoord tot de ballingen van Arnhem, waarover de bekende overeenkomst van Juli 1481 met aartshertog Maximiliaan gesloten is, bij wiens stadhouder eerstgenoemde evenwel niet in de gunst stond (die hem in 1492 wantrouwde; vgl. boven). Des te meer bij hertog Karel, die hem tot rekenmeester benoemde in 1496, terwijl hij, met goedvinden van Reinier van Gelre, in 1506 tot landdrost van de Veluwe werd aangesteld (d'Ablaing t.a. p. XXXIII). Het jaar daarop werd gebruik gemaakt van hem en van Joris van Lennep (III kol. 752) als boden en overbrengers van brieven en gelden in zake de plannen der vijanden en de betaling van het krijgsvolk. Van den hertog zien we hem als gemachtigde optreden, die hem in 1516 een zekere rente uitbetaalde, en wel in afstand van zijn rechten op Rozendaal. Uit zijn huwelijk met Maria v. Zuylen v. Anholt (overl. 19 Apr. 1530, dochter van den Heer v. Zuylen v. Hardenberg (of v. Anholt) en eene jonkvrouw van Ripperbant, sproten een zoon, Otto (zie art. Otto (2)) en een dochter, Anna (Sybilla), gehuwd met Roelof of Rolof(f) Momm(e) tot den Rooden Toren (overl. 1544), 1528, 1529, richter v. Arnhem en Veluwezoom. Carselis is te Arnhem begraven. Van een (zeer wel mogelijk, zelfs waarschijnlijk dezen) Carcelis van S., richter van Arnhem en Veluwezoom, vond ik nog rekeningen vermeld over 1468 aan de R.K. (bij v. Hasselt, Arnh. Oudh. II 15), terwijl Carcelis v.S. als Richter te Arnhem tusschen de jaren 1501 en 1505 in de Schepenaktenboeken dier stad voorkomt volgens Frank K.v. Lennep, Oorkondenboek v. Lennep (Amst. 1900) 19. Zie: Pontanus; Slichtenhorst; Nyhoff, Gedenkw. v. Geld. IV-VI; Tijdrek. Reg. op het oud-prov. Archief v. Overijssel (Zwolle 1874) Aanh. 412 VI (F) 412; d'Ablaing v. Giessenburg, De Ridderschap van het kwartier v. Nijmegen (den Haag 1899) 16, 53, 55, 84; A. Fahne, Denkmale des Geschlechts Mumm oder Momm (Cöln 1875) 12, 52, 59, 61, 62, 63; | |
[pagina 1214]
| |
dez., Urkundenbuch des Geschlechts Mumm oder Momm (Cöln 1878) II, 172, 279; G.v. Hasselt, Kronijk v. Arnhem (Arnhem 1790) 72; dez., Bijdr. voor d'oude Geldersche Maaltijden (Arnhem 1805) 235; dez., Roozendaal (Arnhem 1808) 424, 431; Navorscher XXXIII, 186; XXXV, 61, 123; XLIII 523; P. Nijhoff, Inv. van het oude Archief v. Arnhem (Arnhem 1864) 137, 154-155; J.W. Staats Evers, Bijdr. tot de Gesch. der Regtspleging in Gelderland (Arnhem 1865) 8-9; H.H. Werner, Bijdr. tot de Genealogie van het Geslacht Momm in Her. Bibl. V.R. V91 vlg.; dez., Geldersche Kasteelen (Zutphen 1906) I, 397; Limburg's Jaarboek XII (1906) 27 (waar Carl staat voor Carcelis). Kooperberg |
|