[Schepper, Gerhard Antoni IJssel de]
SCHEPPER (Gerhard Antoni IJssel de), notaris te Olst, geb. 10 Mei 1810 te Deventer, waar zijn vader burgemeester was; overl. 22 Oct. 1868 te Olst. Hij studeerde aan het athenaeum zijner geboortestad, nam in 1831 deel aan den Tiendaagschen veldtocht, zette het volgend jaar zijn studiën te Leiden voort en promoveerde 14 Juni 1834 op een diss.: De causa in conventionibus secundum jus Romanum et Francicum. Twee jaar later, Oct. 1836, zag Mr. G.A. IJssel de Schepper zich tot notaris te Olst benoemd, waar hij weldra ook tot lid van den gemeenteraad en tot lid der Prov. Staten van Overijsel gekozen werd. Later, van 1864 tot 1867, was hij tevens lid der Tweede Kamer Stat.-Generaal. In 1859 werd hij tot lid van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden benoemd. Hij was gehuwd, sedert 1837, met Margaretha Budde, die hem vijf kinderen schonk, waarvan de oudste zoon hem in 1868 als notaris te Olst opvolgde.
Het geslacht der Scheppers was, naar 't schijnt, van Vlaamschen oorsprong; een der voorvaderen was wellicht de beroemde vice-kanselier van Christiern II, Cornelius Duplicius de Schepper, die ten tijde van de kerkhervorming naar Middelburg of Dordrecht was uitgeweken. Zijn nakomelingen vestigden zich later eerst in Friesland, vervolgens te Deventer, waar zij voortdurend aanzienlijke betrekkingen in stad, staat en provincie bekleedden. Genoemde afstamming gaf Mr. G.A. IJssel de Schepper aanleiding, bedoelden kanselier tot onderwerp zijner studie te maken, zoodat hij, in vereeniging met den Gentschen bibliothecaris, baron de Saint-Genois, in 1856 te Brussel uitgaf: Missions diplomatiques de Corneille Duplicius de Schepper, dit Schepperus. Eveneens schreef hij naar aanleiding daarvan het pas nà zijn dood uitgegeven werk: Lotgevallen van Christiern II en Isabella van Oostenrijk, koning en koningin van Denemarken, voornamelijk gedurende hun ballingschap in de Nederlanden (Zwolle 1850).
Andere geschriften van de Schepper zijn: Vlugtige beschouwingen omtrent het verkiezingsstelsel enz. (1842); Betoog van de verpligting der gemeenten tot onderhoud van de publieke wegen op hun grondgebied enz. (1859); Het onregtmatige, ondoeltreffende en hoogst nadeelige der armenwet in hare bepalingen omtrent het domicilie van onderstand (1861).
Zie: J.C. Bijsterbos, in Levensber. Letterk. 1869, 31.
Zuidema