[Rijp, Jan Cornelisz.]
RIJP (Jan Cornelisz.), geb. omstr. 1570 in Noord-Holland, wanneer en waar overl. onbekend; hij was in 1613 nog in leven en woonde toen te Delft. Zeeman van zéér eigenaardige beteekenis. Voor het eerst verneemt men van hem op de reis van 1595 onder Corn. Cornelisz. Nay, als Ondercommies van de koopmanschappen aan boord van een der Amsterdamsche schepen, welke deelnamen aan dien tocht, die de opsporing van een weg naar Indië, door Straat Waygatsch, ten doel had. In 1596 komt hij voor als Schipper op één van de beide schepen die, onder het algemeen beleid van Willem Barents, een doortocht in noordelijke richting zouden zoeken. Het was zijn optreden, waardoor Willem Barents, die aanvankelijk met terzijdestelling der reisinstructie Noordoostelijke koersen wilde sturen, zich genoopt zag nagenoeg recht noordwaarts te koersen. Zij werden daarvoor beloond door de ontdekking van het Bereneiland (10 Juni) en van Spitsbergen (17 Juni). Daar geen doortocht door het ijs kon worden gevonden, keerden de schepen naar het Bereneiland terug en gingen daar uiteen; Barents koerste naar Nova-Zembla, Rijp keerde naar Spitsbergen terug. Wederom geen doortocht, aantreffende, zette Rijp koers naar de Noordkaap en vandaar naar Nova-Zembla, met het doel Barents te achterhalen. De ijstoestanden beletten hem verder te komen dan het Kruis-Eiland, waarop hij naar Nederland terugkeerde. Het toeval wilde, dat juist hij het was, die, in het volgend jaar een reis naar Lapland makende, de tochtgenooten van Barents weder aantrof en hen veilig naar Nederland overvoerde.
Vermoedelijk heeft Isaac Lemaire het oog op hem gehad om hem in 1609 met een reis naar het Noorden te belasten, waarbij het doel ook weer was: het vinden van een doorvaart naar Indië. Deze opdracht, aanvankelijk voor Henry Hudson bestemd, werd ten slotte niet aan Rijp maar aan Melchior van den Kerckhove gegeven.
De bovenstaande beknopte gegevens zijn uit zeer verspreide bronnen opgemaakt. Ondergeteekende stelt zich voor nader daarop terug te komen in een nieuwe uitgave van de Veer's ‘Drie Seylagien’ voor de Linschoten-Vereeniging.
L'Honoré Naber