van het arrondissement Dordrecht. Bij de omwenteling in Nov. 1813 sloot hij zich aanstonds bij de vrijheidsmannen aan als president van het Tusschenbestuur, terwijl hij in 1814 lid werd der Staten-Generaal en van 1815-29 afgevaardigde was ter Tweede kamer. In 1816 werd hij in den Nederlandschen adelstand verheven, en in 1818 beschrenen in de Ridderschap van Holland. Hij stond bekend als een bekwaam bewindsman, maar in den tijd der inlijving werd hij evenals zijn broeder Paulus (zie onder) door den prefect de Stassart niet ten volle vertrouwd.
Zie: De Gebeurtenissen der Novemberdagen 1813 in Dordrecht en omstreken door J.L. van Dalen (1913) 8, 10; D.G. van Epen, Het Geslacht Repelaer, 29, 30; Koolemans Beynen, Gedenkboek 1813, III, reg.
van Dalen