[Reael, Johan Pietersz.]
REAEL, (Johan Pietersz.), geb. te Amsterdam 1543, overl. aldaar 16 Mei 1621, zoon van Pieter Meeusz. in den Gouden Reael, goudsmid en korenkooper (overl. 1558) en Lijsbeth Jansdr. Pauw, zwierf in zijne jeugd, evenals zoovele andere Amsterdammers, om de religie in ballingschap. In 1567 werd te Rouaan de uitgave der Psalmen van Datheen op zijne kosten gedrukt. Toen 24 Mei 1578 te Amsterdam de Gereformeerde Kerk weder werd ingesteld, behoorde hij tot het eerste elftal Diakenen. Ook in 1580 was hij diaken, en in 1582-83, 1585-86 en 1589-90 fungeerde hij als ouderling; in deze hoedanigheid werd hij in 1583 afgevaardigd naar de Provinciale synode van Noord-Holland te Amsterdam. Na de alteratie werd hij in 1578 kapitein der schutterij, en in 1601 volgde hij zijn zwager Laurens Jacobsz. op als haar kolonel. In 1581 werd hij, in de plaats van zijn overleden schoonvader, ontvanger der gemeenelandsmiddelen over de stad en het kwartier van Amsterdam. Nadat hij in 1579, 91 en 92 schepen, in 1582, 83, 86 en 87 commissaris van huwelijksche zaken en in 1590 en 94 weesmeester was geweest, koos men hem in 1603 tot lid der Vroedschap. In 1604 en 1612 bekleedde hij de burgemeesterlijke waardigheid. In het college van burgemeesteren behoorde hij, met Dr. Sebastiaan Egbertsz. en Cornelis Pietersz. Hooft, tot de voorstanders der Remonstranten. Na nog van 1605-11 en van 1613-17 weesmeester te zijn geweest, trok hij zich uit de regeering terug, hoewel hij lid der Vroedschap bleef. Bij de verandering van den magistraat in 1618 door den stadhouder werd hij - evenals Hooft - niet ontslagen, vermoedelijk met het oog op hun beider hoogen leeftijd.
Hij was gehuwd met Hillegond van Neck (overl. 1595), dochter van den burgemeester Reynier Simonsz. van Neck. Voor zijne zonen Pieter, Reynier en Jacob zie men de hen betreffende artikelen. Zijn jongste zoon Bartholomeus (1592-1654), gehuwd met Maria van Beuningen (1600-66), eene dochter van burge-