waar hij tot zijn dood is blijven wonen. In 1902 verzocht en ontving hij eervol ontslag uit laatstgenoemde betrekking. 42 jaar had hij toen de Ned. Herv. Kerk gediend, 25 jaar als predikant, 17 als secretaris der Synode.
Sedert 1885 was O. lid der Commissie voor de zaken der Protestantsche kerken in Ned. Oosten West-Indië, waarvan hij sedert 1894 vicepresident en sedert 1898 president was. ‘Om zijn talenten werd hij algemeen geacht, om zijn persoon alom bemind. Hij was een man die door zijn karakter eerbied afdwong, door zijn woord overreedde, door zijn practischen zin, zijn gematigdheid en waardeering van anderen vaak den toestand wist te beheerschen’, wordt in het eerste der onderstaande levensberichten van hem getuigd. Hij was lid van de Maatschappij der Ned. Letterk. te Leiden, lid van het Prov. Friesch Genootschap van K. en W., als werkend lid van het Haagsche Genootsch. ‘Oefening kweekt kennis’.
Letterkundige geschriften bestaan er weinig of niet van hem. Hij ontleende zijn bekendheid hoofdzakelijk aan zijn 17-jarig secretariaat der Synode, en in die betrekking heeft hij ongetwijfeld zeer veel ter perse moeten leggen.
Overman bleef zijn leven lang ongehuwd.
Zie: M.A. Perk in Levensber. Letterk. 1909, 1; idem in Eigen Haard 1900, 372 (met portr.), en Kerk. Cour. van 28 Aug. 1908.
Zuidema