Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 988]
| |
lotte Antoinette van der Tuuk. Hij studeerde aan het athenaeum te Amsterdam, later aan de hoogeschool te Leiden (ingeschr. 11 febr. 1847), en promoveerde hier 22 Juni 1850 op een diss.: De potestate judicum nostrorum civilium inter peregrinos jus dicendi tot Jur. Utr. Dr. Zich aanvankelijk te Amsterdam als advocaat vestigend, vertrok hij in 1853 naar Indië, waar hij ruim tien jaren te Semarang een uitgebreide rechtspractijk uitoefende, en in 1864 naar Nederland terugkeerde. Te Haarlem metterwoon gevestigd, werd hij hier in 67 tot lid van den gemeenteraad gekozen. Twee jaar later werd hij door het hoofdkiesdistrict Haarlem tot afgevaardigde naar de Tweede kamer der Stat.-Gen. gekozen, ter vervanging van Mr. D. Koorders (II kol. 711). 15 jaar is hij lid van de Kamer gebleven (Febr. 1869 tot zijn dood, Juni 1884) en al dien tijd heeft hij zich betoond een kundig en ervaren staatsman, vooral bedreven in koloniale zaken. Als Indische specialiteit werd hij meer dan eens aangezocht om minister van koloniën te worden, maar hij wees deze waardigheid van de hand. In de zitting van 1880-81 bekleedde hij, na Dullerts dood, eenige maanden het voorzitterschap der Tweede kamer. Opstellen van zijne hand vindt men in het Tijdschr. voor Ned.-Indië. Mr. C.J.F. Mirandolle was sedert 1858 gehuwd met jonkvr. Louise Jeanne Guillelmine van Alphen. Zie: van Welderen Rengers, Parl. gesch. Nederl. (1907), Register in voce; Buys in Eigen Haard 1884, 466 (met portr.); Ising, In de kamers der Stat.-Gen. (1892), 155; Ned. Patriciaat 1915, 261-267. Zuidema |
|