te geven. Tijdens zijn studententijd beantwoordde Miquel met succes twee prijsvragen, één in 1831 te Groningen en één in 1833 te Leiden; hij promoveerde 15 Mei 1833 tot dr. med. op een Dissertatio exhibens veterum de jecore merita. In het voorjaar van 1834 werd Miquel arts aan het Buitengasthuis te Amsterdam, verliet dezen werkkring in 1835 voor het lectoraat in de kennis der geneesmiddelen, de kruidkunde en het overzicht over de natuurlijke historie aan de rotterdamsche klinische school. Een beroep tot hoogleeraar in de botanie en de chemie aan het athenaeum te Deventer (19 Sept. 1839) sloeg hij af wegens het gemis van een Hortus, dien hij voor zijn onderwijs als onmisbaar beschouwde. In 1840 trad Miquel in het huwelijk met Catharina Elisabeth Madry. Een benoeming tot hoogleeraar in de kruidkunde aan het amsterdamsche athenaeum had voor hem veel aanlokkelijks: 2 Maart 1846 aanvaardde hij deze waardigheid met een redevoering de Regno vegetabili in telluris superficie mutanda efficaci, welken werkkring hij in 1859 verwisselde met het hoogleeraarsambt aan de utrechtsche hoogeschool, dat hij inwijdde met een voordracht Over het tegenwoordig standpunt der plantenkunde in haar verband met andere wetenschappen. Na Blume's dood werd hem ook het directoraat van 's Rijks Herbarium te Leiden opgedragen, in welke hoedanigheid hij een aanvang maakte met de uitgave: Annates Musei Botanici Lugdano-Batavi, waarvan 4 deelen verschenen van 1863-69. Miquel was lid van een aantal geleerde genootschappen, in binnen- en buitenland, o.a. de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, de Academia Caes-Car.-Leop. nat. cur., de Zweedsche Akademie, de Beiersche Akademie enz.
Behalve zijn bovengenoemde dissertatie, zijn inaugureele redevoeringen en de beantwoorde prijsvragen: de Germinatione plantarum, praemissa brevi disputatione de partibus sive organis quibus constat fructus deque partium functione (Groningen 1831) en Organorum in vegetalibus exponatur ortus, explicatio et successio, tum aliorum ex aliis et in alia mutatio, quam metamorphosin sive prolepsin plantarum dicunt Botanici (L.B. 1833), schreef hij voornamelijk systematische studiën o.a. Disquisitio geogr.-botanica de plantarum Regni Batavi distributione (L.B. 1837); Commentatio de vero Pipere Cubeba deque speciebus cognatis ac cum eo commutatis, cui praemissa est disputatio taxonomica et geographica de Piperaceis (L.B. 1839); een gedeelte van van Hall' Flora Belgii Septentrionalis. Vol. II (1832 en 1840); Monographia Cycadearum (Utr. 1843); Stirpes Surinamenses selectae (L.B. 1850); De fossile planten van het krijt in Limburg (Haarlem 1853); Flora van Nederlandsch Indië (4 dln. Amst., Utr., Leipz. 1855); Prodromus systematis Cycadearum, (Utr. 1861); Sumatra, seine Pflanzenwelt und deren Erzeugnisse (Leipz. 1862); Illustrations de la Flore de l' Archipel Indien (T.I.L. 1. (Utr., Leipz. 1870), en een zeer groot aantal tijdschriftartikelen. Zijn correspondentie bevindt zich grootendeels in de Bibliotheek der Leidsche Universiteit, deels ook in Utrecht.
Zie: C.J. Matthes, in Jaarb. Kon. Akad. Wet. Amst. 1872, 29-49, m. bibliographie; M.J. Sirks, Indisch natuuronderzoek (Amst. 1915) met portret tegenover p. 187.
Sirks