[Maarseveen, Gerrit van]
MAARSEVEEN (Gerrit van), geb. te Dordrecht 16 Juni 1776, overl. aldaar 24 Mei 1832, was de zoon van Antonie van Maarseveen en Peternella van der Burg. Hij vertaalde veel en schreef ook oorspronkelijke romans in den trant van Willem Kist, doch met nog minder talent dan deze. Ook schreef hij gedichten en kleinere prozastukjes, waarmede hij de tijdschriften zijner dagen als het Letterlievend Maandschrift, de Vaderlandsche Letteroefeningen benevens de Volksalmanakken enz. vereerde. In het departement Dordrecht der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en in het genootschap ‘Diversa sed Una’ droeg hij zijn gedichten menigmaal voor.
Behalve de talrijke bijdragen in tijdschriften en jaarboekjes, schreef hij: Zegezang op de overwinning van den achttienden van Zomermaand 1815 en den gevolgden val van Buonaparte (Dordr. 1815); Eduard en Leonore of de hand der Voorzienigheid (Dordr. 1825 8o.); Eleonore of de Zegepraal der Onschuld (Dordr. 1827 8o.); Albert en Mina of Jalousy en Onschuld (Dordr. 1827, 8o.); Jeremias Aldorp of de gehechtheid aan het oude (Dordr. 1827 8o.); De Bloedverwanten of de uitwerking van Grondbeginselen en Opvoeding (Dordr. 1828, 2dln. 8o.); De Speelbal van bedrog en belangzucht of de lotgevallen van Samuel tot den Struik (Dordr. 1829, 8o.); De Tweelingen of de mislukte ontweren (Dordr. 1829, 8o.); Florus Stam en zijn dochter of de gevolgen van de zucht tot het overdrevenene (Rott. 1829. 8o.); Hendrik en Karel of wat men zaait, oogst men. (Rott. 1830 8o.).
Zie: Letterl. Maandschr. XXIII, 452; De Vriend des Vaderlands V, 873.
van Dalen