[Lil, Petrus van]
LIL (Petrus van), geb. te Maarheeze 22 Febr. 1795, overl. te Rome 12 Febr. 1842. Hij leerde latijn bij een apotheker te Weert, wijsbegeerte bij den pastoor van Cromvoirt, zijn bloedverwant, en trad 30 Apr. 1816 te Destelbergen (België) in het kort te voren geopend noviciaat der Jezuïeten. Door de regeering van Willem I verjaagd, huisden de novicen nog in hetzelfde jaar over naar het paleis van den bisschop van Gent, Maurice de Broglie. Doch ook hieruit werden zij 24 Febr. 1818 verdreven. De meesten, waaronder van Lil, begaven zich toen naar Zwitserland; de doodzwakke novice volbracht met veel moeite de reis. Zijn tengere gezondheid herstelde zich nooit, en tot aan het eind van zijn leven is hij lijdend gebleven, Priester gewijd 3 Oct. 1819, was hij tien jaar werkzaam in het college te Freiburg. Intusschen had zich de toestand in België ten gunste der Jezuïeten gewijzigd. Van Lil keerde terug en trad 20 Nov. 1830 op als overste zijner in België vertoevende ordebroeders. Hij woonde vervolgens te Rome de eerste procuratoren-vergadering na het herstel der Societeit van Jezus bij, en werd 3 Dec. 1832 benoemd tot eersten provinciaal der Belgische provincie, waaraan ook de Jezuïeten-staties van Holland werden toegevoegd. Hij mag als de voornaamste grondlegger dier provincie worden beschouwd: onder zijn leiding werden de colleges van Brussel, Gent en Luik geopend, en die van Antwerpen, Doornik en Katwijk voorbereid. Door zijn kalme, ingetogen vroomheid won hij eerbied en vertrouwen; in zijn bestuur legde hij te midden der moeilijkste omstandigheden een groote voorzichtigheid en een waakzame zorg voor de belangen der orde aan den dag. Den 16en Aug. 1839 legde hij zijn ambt neer; een maand later werd hij tot rector van
het studiehuis te Leuven benoemd. In 1841 opnieuw naar Rome afgevaardigd overleed hij aldaar aan een uitterende ziekte.
Zie: Litterae annuae Provinciae Belgicae Soc.-Jesu 1842, 2-8.
van Miert