1616), te Koudekerke, en van Juli 1619 tot zijn dood te Vlissingen. Bij zijn begrafenis in de Jacobskerk aldaar hielden Johannes Teelinck en Johannes Hoornbeek toespraken.
Deze van Laren is driemaal getrouwd geweest. 1 Juli 1608-18 Sept. 1609 met Maddeleenken Lambrechts; 2o. 11 April 1620-26 Juni 1633 met Sara Baggaert (geb. 4 Juli 1591, jonge dochter van Vlissingen, wonende aldaar aan de Oostzijde) dochter van Jan Baggaert van Thielt in Vlaanderen en Peeternelleken Devers, van Gent, gest. 19 Nov. 1626 te Vlissingen; 3o. 11 Sept. 1635 tot zijn dood met Soetjen Schoutens of Soetje Schoutaen van Middelburg (gest. 28 Maart 1664), weduwe van Jaques Rose. Uit zijn tweede huwelijk heeft hij dertien kinderen gehad, o.a. Joos (3) (zie hieronder); David (geb. 3 Mrt. 1627, gest. 17 Sept. 1649; begraven in de Jacobskerk te Vlissingen) achtereenvolgens in 1648 predikant te Zuiddorpe en in 1649 te Oost-Souburg, na 1646 te Utrecht als student te zijn ingeschreven; Pieter, geb. 13 Sept. 1629, geh. met Mayken de Buson en te Vlissingen brouwer ‘in de Meyeboom’; en Jacobus (geb. 1631 gest. 1661) achtereenvolgens predikant te Ellewoutsdijk en Oudelande en te Wolfaartsdijk, na te Utrecht te hebben gestudeerd (ingeschreven 1650). Een zuster van Joos' (2) tweede vrouw, Susanneken Baggaert, is getrouwd geweest met Maximiliaan Teelinck, achtereenvolgens predikant te Vlissingen, Zierikzee en Middelburg.
Deze van Laren schijnt een geleerd man te zijn geweest. Blijkens twee brieven - een uit 1626, en een uit 1633 - van de overzetters van het Oude Testament, heeft hij meegewerkt aan de Statenvertaling van den Bijbel; door beschikbaarstelling van zijn particuliere vertaling van Job en enkele profeten; terwijl hij tevens - hoewel zijn kerkeraad daar nogal tegen schijnt te zijn geweest - reviseur is geweest. In verband met zijn werkzaamheid in deze laatste functie zal wel zijn laatste vermelding in het album te Leiden hebben gestaan, die van 30 Juli 1633.
Een portret van van Laren werd gemaakt door F. Matham en van een latijnsch vers voorzien door J. Schildius.
Talrijke geschriften heeft hij nagelaten, nl.: Sacrarum meditationum septem tractatus; Examen Cap. IX Epistolae ad Romanos; Responsio ad analysin Jacobi Arminii in IX Cap. ad Romanos (Middelb. 1616) opgedragen aan Joh. Ursinus, predikant te Amsterdam en gedagteekend: Mauritzstadii; Epistola ad.... Gulielmum Apollonium in qua deteguntur mendacia et calumniae libelli famosi... cui nomen Grallae (Middelb. 1646); Responsio ad Grallarum authoris anonymi Bombomachiam Vlissinganam (Middelb. 1647); Epicinium ecclesiae Dei ex peccati mundi ac Satanae Tyranniae etc. seu meditatio in canticum Esaiae Cap. XII (Middelb. 1647); Convictio praecipuorum mendaciorum etc. seu brevis responsio ad libellum cui titulus Grallator furens (Middelb. 1648); Data pensa trahamus, seu ad coetum Flissinganum responsio (Middelb. 1649), waartegen uitkwam het anonyme: Kauterium Frisium adversus deleterium Walachrum: hoc est responsio ad J. Lareni Polymachiam pro novo Papatu Zelandiae (Utr. 1650), zooals trouwens te zelfder tijd nog meerdere geschriften in verband met van Larens boeken uitkwamen, zie De Navorscher XI (1861) 153, 236, waar echter de twijfel, uitgesproken omtrent van Larens auteurschap van een en ander, onjuist is; blijkens de acta der Classis Walcheren. De verschillende geschrif-