[Kooyker, Hendrik Albert]
KOOYKER (Hendrik Albert), geb. 8 Mei 1832 te Amsterdam, overl. 4 Aug. 1904 te Groningen. Hij volgde de lessen aan het gymnasium te Amsterdam en werd later geplaatst op de militaire geneeskundige school te Utrecht, alwaar hij in 1854 bevorderd werd tot officier van gezondheid. Als zoodanig te Leiden in garnizoen zijnde, volgde hij de colleges in de geneeskunde en promoveerde 26 April 1861, op eene dissertatie: Beschrijving van de gierstuitslag-koorts in het algemeen. In 1862 werd hij aan de militair-geneeskundige school te Utrecht (later te Amsterdam) gedetacheerd en belast met het onderwijs in de physische en chemische diagnostiek en de medicina forensis. Hierbij deed hij zich kennen als een goed docent en het gevolg daarvan was, dat hij in 1873 te Groningen benoemd werd tot hoogleeraar in de geneeskunde (opvolger van Rosenstein) en op 19 Sept. v.d.j. deze betrekking aanvaardde na het houden eener redevoering Over de waarde eener juiste toepassing der logica in de geneeskunde (Gron. 1873). Met bijzondere toewijding en liefde bij de behandeling zijner patienten was hij gedurende meer dan 25 jaar werkzaam voor de practische opleiding zijner leerlingen. 15 Sept. 1885 bij zijn aftreden als rectormagnificus hield hij eene rede, get.: In hoeverre kunnen wij uit het uiterlijk van den mensch, inzonderheid gelaat en hand, de gesteldheid zijner innerlijke. hoedanigheden bepalen, in Jaarb. d. Univers. te Groningen 1884-85.
1 November 1900 kreeg hij op zijn verzoek om gezondheidsredenen ontslag uit zijne betrekking, maar daarna bleef hij nog aan den arbeid en behandelde hij met voorliefde de zaak der Volkssanatoria voor de behandeling van tuberculoselijders in Nederland.
Bibliographie: Waarnemingen betreffende de temperatuur bij cholera asiatica, in Ned. Tijds. v. Geneesk. 1867, II, 345; Opmerkingen naar aanleiding van Parrot's bruit de souffte cardiaque, symptomatique de l'asystolie, Ibid. 1868, II, 436; Bijdrage tot de casuistiek der gastrolithen bij den mensch, Ibid. 1887, II, 637; Eenige opmerkingen naar aanleiding van sommige gevallen van cholera asiatica (hypodermo-entero en phleboclyse), Ibid. 1894, II, 449; Met welke omstandigheden hebben wij in de Nederlanden rekening te houden bij het oprichten van volkssanatoria voor lijders aan longtuberculose, Ibid. 1899, II, 278; De ligue tegen de tuberculose, in Gids 1897, II, 167; Ein Fall von intermiltirenden Exophthalmus mit Pulsation des Auges, in Zeitsch. f. klin. Medic. 1898, XXXVI, 335; (met Prof. M.E. Mulder): Die oculo-