moest zijn edelmoedigheid het volgend jaar met zijn leven boeten. Te Kopenhagen was de aankomst van Judoci nauwelijks bekend, of een bevel tot inhechtenisneming werd uitgevaardigd, zoodat hij, evenals zijn gezellen slechts door een overhaaste vlucht aan den kerker ontkwam.
Na zijn terugkeer was hij werkzaam als legeraalmoezenier, had eenigen tijd de leiding van het derde proefjaar te Lier, en bestuurde achtereenvolgens de colleges van Winoxbergen, Antwerpen en Leuven, het professen-huis te Antwerpen en eindelijk de geheele Vlaamsche provincie (9 Juni 1641 - 3 Sept. 1646). Den 21. Apr. 1650 werd hij tot superior der Hollandsche Jezuïeten-missie benoemd, en vestigde zich te Rotterdam. Dank zijn zeer vromen levenswandel stond hij bij ordebroeders en seculiere geestelijken in hooge achting. Zelfs in de moeilijkste omstandigheden bewaarde hij een onverstoorbare kalmte en een helderheid van ziel, die geen droefheid of neerslachtigheid kende. Daags voor zijn dood prees hij in een brief aan den provinciaal de bijzondere welwillendheid, die hij in de Missie van de zijde der wereldgeestelijken had ondervonden. Pieter van Duiveland, heer van Rhoon, stond er op, dat pater Judoci's lijk in de parochie-kerk aldaar, naast het monument der vroegere heeren van Rhoon in het priesterkoor zou worden bijgezet.
Zie: Cordara, Historia Societ. Jesu P. VI, lib. 8, f. 423; Patrignani, Menologio.. della Compagnia di Jesu (Venezia 1730) III, i.d. 15 Aug.; Archief v.d. gesch. v.h. aartsbisd. Utrecht I, 255; XXXIII, 92; Societatis Jesu in Neerlandia historiae compendium (Sylvaeducis 1860) 43; Ant. Pieper, Die Propaganda-Kongregalion und die Nordischen Missionen im 17. Jahrhundert; Sommervogel, Biblioth. d.l. Comp. de Jésus IV, 866.
van Miert