Elisabeth, geb. te Vechel 27 Maart ged. 2 April 1758 (db. Vechel) 2o.? 3o. Pieternella Francisca, ged. te Asten 11 Maart 1722. 4o. een zoontje, dadelijk overleden, 5o. Eduard, ged. te Asten 13 Jan. 1725, 6o. Hester Elisabeth, begraven te Vechel 22 Sept. 1738 (grb. Vechel). Ds. Josselin heeft al zijn kinderen overleefd. Zijn zuster Johanna Judith huwde met Peter Gerardus de Jongh, Gysbz., erfsecretaris van Vechel en Erp, waaruit het geslacht Josselin de Jongh ontstond.
Hij schreef: Het ongerijmd zevental der sacramenten (Leiden 1730, 8o.); De vernederde en verhoogde Messias over Jes. LIII. (Amst. 1733. 4o., herdr. ald. 1737 4o.) Dagon en Arke Gods of nietigheid der Paepsche Misse (Dordr. 1737 8o.); Handleiding tot den Leer der Waarheid ('s Hert. 1738 8o.); Wegwijzer naar Gods Heiligdom met eene voorrede van Johan v.d. Honert. (Leiden 1739 8o.); Taxe Caneellariae (Leiden 1743 8o.); Gedenk- en Dankaltaar wegens de geslootene Vrede te Aken na het voorbeeld van Gideon uit Richteren VI: 24. Op den algemeenen Danken Bededag, 11 Juni 1749 uitgesproken, (Gork. 1750 4o.); Kerkelijke Redenvoering uit Rich. V: 12, in het midden, om te vieren de 100 jarige Eeuwfeest der Bediening van het Heylige Evangelium zeedert de Munsterse Vrede (Gork. 1751 4o.); Het Christelijk Jubelfeest, tegen het Anti-christendom over en tegengesteld uyt Luc. XXIV: 46-48 (Gorkum 1751 4o.); De waarheid over de leugen zegepralende, in eene samenspraak tusschen Christus en den Paus van Romen (Amst. 1753 8o.); De kruisschoole van de Christus geopent, ofte de taatste Redenen van den Eeuwigen Hogen Priester na de ordeninge van Melchizedek, vervat in die VII woorden welke de Heere Jesus aan 't Kruys gesproken heeft, enz., waarby nog drie Predicatien, de 1o. over Handelingen XX: 35 in 't midden, de 2o. over Luc. XXIII: 46 de 3o. over Job XIV: 1 en 2 tot een Lijkreden over het afsterven van een jong Leeraar (Amst.
1755 4o.); Eer en Leer van wijlen Cornelis de Wil, verdedigd tegen den schrijver der eenvoudige Samenspraken, voorgevallen bij gelegenheid van het Sacrament van Mirakel (Amst. 1774 8o.); Geussima criminatio recrimininata of aanwijzing van al het vuilaarstige en lasterlijke dal onder den bijnaam van Geuzen den Gereformeerden sedert twee eeuwen is aangewreven (8o. Amst.?). In 1747 had hij ook voor de pers gereedgemaakt een werkje, getiteld: Den dobbelen gulden missenboek, ter wederlegging van een zeker boexken in de Roomsche kerk gebezigd. Men vindt dit vermeld in de notulen der Classicale vergadering dd. 20 Juni 1747; maar of het ooit in druk verschenen is, weet ik niet.
Zie: Boekzaal 1716, 21, 31, 44, 49.
H.N. Ouwerling