[Janssen, Hendrik Quirinus]
JANSSEN (Hendrik Quirinus), zoon v. Johannes Antony Janssen en Maria Francisca Callenfels, geb. te St. Anna ter Muiden 9 Nov. 1812, gest. te Goes 12 Mei 1881. Hij werd door zijn vader voor de academie opgeleid, waarna hij in 1828 als student te Gent werd ingeschreven. Na de Belgische omwenteling vertrok hij naar Utrecht; als student nam hij deel aan den veldtocht van 1831. In 1832 hervatte hij zijn studiën en werd in Aug. 1835 candidaat tot den heiligendienst. Hij moest drie jaren wachten, voordat hij een beroep verkreeg; in dien tijd zette hij de kerkhistorische studiën voort, die hij reeds als student onder leiding van zijn vader en van dr. J. ab Utrecht Dresselhuis had begonnen. In Januari 1839 werd hij predikant te 's Heer Abts- en Simonskerke op Zuid-Beveland; in 1846 verwisselde hij deze standplaats voor Vrouwepolder op Walcheren; 1 April 1855 eindelijk volgde hij zijn vader te St. Anna ter Muiden op. Daar bleef hij, mede werkzaam als schoolopziener, tot Nov. 1880, toen hij het ambt van districts-schoolopziener te Goes aanvaardde en tevens zijn emeritaat als predikant verkreeg; kort daarna stierf hij. Hij nam herhaaldelijk zitting in kerkelijke bestuurscolleges, o.a. in de synode, wier archief hij ordende en beschreef. Dat laatste staat natuurlijk in verband met zijn welgevestigd gezag als kerkhistoricus, waarbij hij vooral verdienste heeft ten opzichte van Vlaanderen. Zeer veel heeft hij gepubliceerd in de door hem met J.H. van Dale geredigeerde Bijdragen tot de oudheidkunde en geschiedenis, inzonderheid van Zeeuwsch Vlaanderen (Middelburg 1856-63, 6 dln.). Voor dien tijd had hij reeds zijn geboorteplaats beschreven: St. Anna ter Muiden, beschouwd als plaats sedert het ontstaan der stad Muiden
in 1241 en als Christelijke gemeente van den aanvang der 16e eeuw tot op onze dagen (Middelb. 1850). Daarop volgde zijn van den aanvang af gewaardeerd werk De kerkhervorming te Brugge.... (Rotterdam 1856, 2 dln.), dat hij later uitbreidde tot De kerkhervorming in Vlaanderen, historisch geschetst meest naar onuitgegeven bescheiden (Arnhem 1857), dat over deze stof het standaardwerk bleef. Buiten zijn gewonen kring van onderzoek staan zijn Jacobus Praepositus, Luthers leerling en vriend, geschetst in zijn lijden en strijden voor de hervormingszaak (Amst. 1862) en zijn Petrus Dathenus. Een blik op zijn laatste levensjaren, vooral op zijne twistzaak met Oranje, naar aanleiding van een tal onuitgegeven brieven van, aan en over hem geschreven (Delft 1872). Bovendien heeft hij in tal van kerk-