[Huizinga, Derk]
HUIZINGA (Derk), geb. 16 Oct. 1840 te Burg op Texel, overl. 15 Mei 1903 te Groningen. Op het gymnasium te Zutphen kreeg hij zijne opleiding voor de academie, en daarna studeerde hij, predikantszoon, in de theologie aan het seminarie der doopsg. societeit te Amsterdam. In 1862 werd hij bevorderd tot proponent, maar daarna bleek, dat hij voor de uitoefening van het leeraarsambt geen neiging gevoelde waarom hij van richting veranderde. Hij ging naar Groningen en studeerde eerst in de geneeskunde en vervolgens in de wis- en natuurkunde. 28 Jun. 1867 werd hij bevorderd tot doctor in de wis- en natuurkunde, na verdediging van een proefschrift, getit.: Eenige onderzoekingen over ozon. In 1866 werd hij leeraar in de natuuren scheikunde aan de burger dag- en avondschool te Groningen en assistent van prof. van Deen in het physiologisch laboratorium. Hier hield hij zich bezig met het vak zijner keuze: de physiologische chemie. Als opvolger van van Deen benoemd tot hoogleeraar in de physiologie, hield hij op 27 Jan. 1870 zijne inaugureele oratie: Over de ontwikkeling der nieuwere physiologie (Gron. 1870). In 1875 werd hij te Leiden benoemd tot doctor honoris causa in de geneeskunde. Bij zijn aftreden als rector magnificus in 1880 hield hij eene rede, over De levensopvatting der nieuwere natuurwetenschap. Op het natuur- en geneeskundig Congres, in 1893 te Groningen gehouden, sprak hij zijne beroemde rede uit over Vitalisme en mechanisme, zie: Verhand. v.h. congres (Haarlem 1893). Zoowel in zijn onderwijs, als in de vele verhandelingen, die van hem verschenen, wist hij door zijn boeiende voordracht en zijn helderen betoogtrant de moeilijkste onderwerpen zóó te behandelen, dat ook de ontwikkelde leek eene duidelijke
voorstelling kreeg van hetgeen hem uitgelegd werd. Een slepende ziekte maakte het hem gedurende vele jaren moeilijk zijne ambtsbezigheden waar te nemen, maar zoolang het hem mogelijk was heeft hij zich daarvan gekweten. Met het einde van den cursus in 1901 was hij echter genoodzaakt zijn ontslag als hoogleeraar aan te vragen.
Bibliographie: In Pflüger's Archiv für die gesammte Physiologie des Menschen und der Tiere, komen in de jaren 1870 en volg. verschillende bijdragen voor, waarin hij handelt over de onderzoekingen van Pasteur; in de tijdschriften Isis en het Album der Natuur verschenen talrijke populair-wetenschappelijke bijdragen, en verder, Polybrotie en zijne bewoners in Gids, 1865, II, 103; De oudste locomobiles, Ibid. IV, 91; Lucht en Leven, Ibid. 1866, IV, 125; Ons hart, Ibid. 1867, III, 345; Antikritiek tegen F.C. Winkler, Ibid. 1868, Bijbl. Jan.; Karel Ernst von Baer, Ibid. III, 413; De wetenschap der mimiek, Ibid. 1869, I, 345; Voedingsleer, Ibid. 1870, I, 486; Leven, Ibid. 1873, I, 36; Schetsen uit het leven. Een en ander over voeding (Haarl. 1877), hetzelfde, 3de druk herzien door C.A. Pekelharing (Haarl. 1906); Vitalisme en mechanisme, in Ned. Tijds. v. Geneesk., 1893, I, 437; Unsere Ernährung. Vorträge. Mit Tab. (Gron. 1878).
Zie over hem: In memoriam Prof. D. Huizinga, door A.P. Fokker in Ned. Tijds. v. Geneesk. 1903, I, 1193; en Groningsche Stud. Almanak, 1904, 75.
Simon Thomas