fessenhuis. Zijn voorzichtigheid en zijn vrome, verstorven levenswandel trokken de aandacht van Eleonora de Gonzaga, weduwe van keizer Ferdinand II, een der vroomste vorstinnen van dien tijd, die hem tot biechtvader koos en wier deugden hij beschreef in Virtutes Annae Eleonorae Mantuanae Imperatricis (Viennae 1656), dat ook in het duitsch, fransch en italiaansch verscheen. Later belastte zij hem met de opvoeding van haar kleinzoon, aartshertog Leopold, den toekomstigen keizer. Ook Maria Eleonora de Gonzaga, gemalin van Ferdinand III, vertrouwde zich aan zijn leiding toe, en wilde, dat hij haar keizerlijken gemaal in diens laatste oogenblikken zou bijstaan.
Bij zijn bezoeken aan het hof nam H. den grootsten eenvoud in acht, ging bijna altijd te voet en hield zich streng binnen de perken van zijn ambt. Dikwijls evenwel werd zijn oordeel door hooggeplaatste personen, o.a. door de gezanten van den H. Stoel ingewonnen. Zijn correspondentie ligt verspreid in verschillende Oostenrijksche archieven.
Zie: von Krones, Geschichte der Karl Franzens-Universität in Graz, 24-27, 577; Duhr, Geschichte der Jesuiten in den Ländern deutscher Zunge II Regist. i.v.; Sommervogel, Biblioth. d.l. Comp. de Jésus IV, 463.
van Miert