[Heurnius, Otto]
HEURNIUS (Otto), van Heurne of van Horne, geb. Sept. 1577 te Utrecht, overl. te Leiden
24 Juli 1652, oudste zoon van Johannes (kol. 745). In Oct. 1581 ging hij met zijn vader naar Leiden, waar hij is opgevoed en wetenschappelijk gevormd. De voorbereiding voor het hooger onderwijs geschiedde onder den rector Nicolaus Stochius, als student was hij leerling van Petrus Molinaeus. 24 Aug. 1599 volgde zijn promotie tot Artium liberalium Magister. Reeds het volgend jaar (8 Mei 1600) werd hem machtiging verleend tot het houden van akademische lessen in de Logica. 7 Juli 1601 werd hij ook bevorderd tot Med. dr. en 30 Aug. 1601, in plaats van zijn vader, die dit op zijn sterfbed aan de Curatoren verzocht had, tot buitengewoon hoogleeraar in de geneeskunde; tien jaar later (1611) werd hij gewoon hoogleeraar. zijn benoeming tot opvolger van zijn vader in 1601 schijnt nogal wat verzet te hebben verwekt en heeft hem vele vijanden bezorgd. In de eerste jaren van zijn buitengewoon hoogleeraarschap hield hij zich bezig met de uitgave van de nagelaten geschriften van zijn vader, bij welk werk hij door de Curatoren financiëel werd ondersteund. Na den dood van Pauw (1617) werd ook het ontleedkundig onderwijs aan H. toevertrouwd. Verdienstelijk heeft Heurnius zich gemaakt voor het klinisch onderwijs: de kliniek te Leiden is ook vnl. door zijne bemoeiingen ingesteld. Overigens moet hij als docent niet hebben uitgeblonken, waarom dan ook 10 Febr. 1624 Adr. van Valckenburg hem ter zijde werd gesteld. Hij was een heerschzuchtig man en had met velen, ook met van Valckenburg, heftige twisten. Op wetenschappelijk gebied heeft hij niet veel gepraesteerd. Berucht is zijn niet geheel eerlijke bestrijding van de leer van den bloedsomloop.
Hij was 1602 gehuwd met Johanna van Swaenswijk, uit welk huwelijk een zoon Johannes - Licentiaat in de Rechten te Leiden 27 Maart 1630, 1 Oct. 1635 raad in de Vroedschap te Utrecht, 22 Oct. 1639 raadsheer in het Hof aldaar, overl. 1669 -, en een dochter