[Haas, Jacob Hendrik de]
HAAS (Jacob Hendrik de), geb. 26 Nov. 1837 te Rotterdam, overl. 2 Oct. 1906 aldaar, was de zoon van Cornelis de Haas en Johanna Sophia Salomons. Reeds als kind was eene afwijking in zijn gezichtsvermogen zoo sterk, dat hij, zooals de bedoeling was, niet bij zijn vader in het vak van timmerman en architect kon worden opgeleid. Hij bezocht daarom het gymnasium en hoopte door later in de geneeskunde te studeeren zelf eene verklaring te vinden voor de afwijking zijner oogen. In 1855, na de invoering van den oogspiegel, door Donders met dit instrument onderzocht zijnde, kreeg hij een sterk positieve bril, die hij later voor een nog sterkeren verwisselde, waardoor hij den hoogen graad van hypermetropie corrigeerde en goed lezen kon. In 1856 ving hij te Utrecht zijne studiën in de geneeskunde aan en promoveerde, 5 Jul. 1862, op een proefschrift, get. Geschiedkundig onderzock omtrent de hypermetropie en haar gevolgen (Rott. 1862). Aan zijn oogen werd deze afwijking door Donders het eerst in vivo vastgesteld en onderscheiden van de presbyopie, waarmede het steeds verward was geworden. Hij vestigde zich te Rotterdam, waar hij uitsluitend de oogheelkundige praktijk uitoefende. In 1866 werd door hem de ‘Vereeniging tot het verleenen van hulp aan minvermogende ooglijders voor Zuid-Holland’ in het leven geroepen. Deze vereeniging stichtte in 1874 een eigen ziekenhuis, waarvan hij als geneesheer-directeur optrad en waarin hij jaarlijks een groot aantal patienten geheel belangeloos klinisch en poliklinisch behandelde. Zijne gewoonte (reeds toegepast lang vóór de invoering der antisepsis in de chirurgie) om vóór elke operatie de handen en instrumenten te reinigen met alcohol, heeft, behalve
zijne groote vaardigheid bij het opereeren, zeker veel bijgedragen tot den gunstigen afloop zijner operatiën. Als bestuurslid van het Genootschap tot bevordering der koepokinenting, en van de maatschappij voor kosthuizen was hij gedurende vele jaren met groote toewijding werkzaam. Hoewel hij op wetenschappelijk gebied zeer uitgebreide kennis bezat, heeft hij weinig geschriften nagelaten, t.w.: von Troeltsch, De ziekten van het oog, hare herkenning en behandeling Uit. h. Hoogd. (Rott. 1863); Fistula corneae subconjunctivalis in Ned. Tijds. v. Geneesk, 1869, I, 1; Staphyloma-operatie, Ibid. 17; Hoe licht in prikkel tot zien overgaal, Ibid. 1882, 225; Een geval van genezing van cataract door reclinatie, Ibid. 1884, 105; Verdediging van het voorstel der afdeeling Rotterdam (keuring der militie-plichtigen), Ibid. 1887, I, 844; Levensbericht Gerard ten Haaff, Ibid. 1893, I, 906.
Simon Thomas