die. In 1757 hield hij zijn rectorale rede de Altributorum, quae humano corpori cum aliis omnibus communia sunt, efficacia in producendis mutationibus, sive salutaribus, sive noxiis.
19 Juni 1771 volgde hij den naar Leiden vertrekkenden van Doeveren te Groningen op. Hij aanvaardde daar het hoogleeraarsambt in de genees- en scheikunde met een Oratio de anatomiae pathologicae utilitate ac necessitate. Blijkens de series lectionum gaf hij, behalve zijn medische colleges, in 1771 ‘chemia theoretice et practice’, sedert 1774 een college over de ‘historia metallorum et semimetallorum’, in 1775 een over ‘historia physico-chemica auri’ en in 1778 nog een over ‘chemia physico-medica’. Bij de overdracht van het rectoraat (1774) sprak hij een Oratio de frigoris aerii efficacia, in promovenda laedendaque sanitate uit.
Uit zijn huwelijk met Judith Schluiter, dochter van den predikant A.J. Schluiter te Zutphen, overleefden hem een zoon (Dr. A.J. 's-Graeuwen, stadsdokter, honorair pensionaris en griffier te Zierikzee) en drie dochters.
Zie: W.B.S. Boeles, Levensschetsen der Groningsche hoogleeraren (blz. 96), in W.J.A. Jonckbloet, Gedenkboek der Hoogeschool te Groningen (1864); verder: F.M. Jaeger, Een en ander uit de ontwikkelingsgeschiedenis van het chemisch onderwijs aan de Groningsche Universiteit (1912) 18.
Jorissen