[Fokker, Abraham Pieter]
FOKKER (Abraham Pieter), geb. 8 Jul. 1840 te Middelburg, overl. 9 Oct. 1906 te Groningen, was de oudste zoon van den vorige. Na het gymnasium eerst te Middelburg en daarna te Arnhem te hebben bezocht, was hij nog gedurende een jaar leerling aan de klinische school te Middelburg en ging toen naar Leiden, waar hij op 2 Aug. 1859 ingeschreven werd als student in de geneeskunde. 5 Jan. 1863 promoveerde hij aldaar na verdediging van een proefschrift, Over de temperatuur van den mensch in gezonden en zieken toestand. Daarna bracht hij eenigen tijd te Weenen en Berlijn door, om zijne studiën voort te zetten en was na zijne terugkomst te Amsterdam als assistent in het Buiten-gasthuis werkzaam, maar reeds in 1865 vestigde hij zich te Goes als geneesheer en promoveerde, 7 Dec. 1865, tot chirurgiae doctor, na verdediging van stellingen. In 1863 huwde hij met Petronella Carolina van der Vinne. Te Goes hield hij zich behalve met zijn praktijk reeds bezig met onderzoekingen op medisch gebied, onder omstandigheden, die het experimenteeren zeer moei lijk maakten. In Nov. 1875 benoemd tot geneesheer aan de natuur-geneeskundige philantropische stichting ‘Bethesda’ te Laag-Soeren, bedankte hij voor deze benoeming. Veel aangenamer was hem in Oct. 1877 de benoeming tot hoogleeraar in de hygiëne te Groningen, welke betrekking hij op 5 Dec. d.a.v. aanvaardde met het houden eener oratie, getit.: De experimenteele opvatting, eene levenskwestie voor de hygiëne (Gron. 1877).
Hij nam als wetenschappelijk onderzoeker in Groningen, een bijzonder standpunt in en werd als leermeester op hoogen prijs gesteld. Al zijn werken daar in het laboratorium getuigden van zijne groote zelfstandigheid en originaliteit. Met de gangbare meeningen omtrent verschillende vraagpunten ging hij veelal niet mede. Integendeel, in de algemeene erkenning van eene hypothese vond hij dikwijls reeds reden om aan de gegrondheid daarvan te twijfelen en met groote scherpzinnigheid wist hij steeds de zwakke punten in een systeem aan te wijzen, en feiten door hem zelf, maar dikwijls ook door zijne tegenstanders gevonden, te gebruiken als wapens in den strijd. Hij heeft niet veel medewerkers gevonden in zijn strijd tegen wat hij noemde ‘de dogmatische bacteriologie.’ Hij heeft dit betreurd, overtuigd als hij was, dat veler werk noodig was om zijne opvattingen omtrent de heterogenese te bevestigen! Zijn volhardend arbeiden en zijne scherpe critiek hebben vele zijner tegenstanders gedwongen tot het zoeken naar krachtiger bewijzen voor hunne stellingen en daardoor heeft zijn werk zeker vruchten gedragen. Hij gaf zich veel moeite voor zijn onderwijs, dat hygiène, medische politie, kennis der geneesmiddelen, geneesmiddelleer en gerechtelijke geneeskunde omvatte. Door zijne heldere, geestige voordracht had hij grooten invloed op zijne leerlingen. Hiervan werd ook getuigenis afgelegd bij de viering en huldiging op den dag van zijn 25jarig professoraat in de aula van de Groningsche hoogeschool.
Bij zijn aftreden als rector-magnificus hield hij op 17 Sept. 1889 eene redevoering, getit.: De grondslag der bacteriologie (1889), ook opgenomen