Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4

[Eysinga, Tjalling van (1)]

EYSINGA (Tjalling van) (1), broeder van Frans (1) en zoon van Aede (1) en van Tiedt van Juckema.

Hij woonde op den huize Muntenburg te Leeuwarden en werd in 1557, wegens zijn groote rechtsgeleerde kennis, tot raadsheer in het Hof van Friesland gekozen, welk ambt hij tot 1568 bekleedde. Hij was de hervormde leer toegedaan, hield de zijde van Willem van Oranje en werd daarom bij de komst van Alva door dezen ingedaagd. Niet verschijnende, werd hij 22 Oct. 1568 gebannen en werden zijn goederen verbeurd verklaard. Hij was inmiddels uit het land geweken en hield zich bij Lodewijk van Nassau op, dien hij als commissaris van de monstering en als tresorier-generaal diende. Terwijl hij dezen op zijn tocht door Groningen vergezelde, werd zijn huis te Leeuwarden, op last van Alva, door Aremberg tot op den grond toe afgebroken. Eysinga deelde in de vreugde over de overwinning bij Heiligerlee, doch evenzoo in de droefenis over de nederlaag bij Jemgum. Hij vluchtte naar Wezel, waar hij volgens het eene bericht in 1569 uit verdriet over den gang der zaken overleed, doch volgens andere mededeelingen eerst in 1572 door een beroerte werd getroffen, ten ge-

[p. 592]

volge van het bericht van den Bartholomeusnacht. Zijn lijk werd later naar Rauwerd gevoerd en daar in de kerk begraven.

Hij was gehuwd met Hylck van Harinxma thoe Slooten, die 29 Sept. 1594 overleed en te Marssum werd begraven. Zij was een dochter van Pieter en van Hys van Jouwsma. Hylck, zoowel als haar moeder, hadden zich bij de nieuwe leer aangesloten, waarom beiden door Alva waren verbannen.

Uit dit huwelijk sproten 2 zoons: Tjalling (2), die volgt en Pieter of Peter van Eysinga (kol. 591).

Zie: Jaarb. Ned. Adel III, 66; Bosscha, Neerl. Heldend. te Land I, 107, 177; Scheltema, Staatk. Nederl. I, 338, 339; Marcus, Sent. van den Hertog van Alva, 166, 167; te Water, Hist. van het Verb. der Edelen II, 388, 391-394; Gabbema, Verh. van Leeuw, 499, 510; de Wal, Orat. de clar. Fris. Jurecons. 10, annot. 13, 14; Nederl. Adelsb. 1913, 294.

Regt