toralen graad schijnt hij aldaar verkregen te hebben. In Friesland teruggekeerd, werd hij lid der Staten (volmacht ten landsdage van het kwartier Oostergoo) en in 1596 was hij afgevaardigd naar de Generale Staten. In 1602 werd hij raad ter admiraliteit te Dokkum en 8 April 1608 raadsheer in het friesche Hof, waarin hij tot zijn dood zetelde.
Hij maakte deel uit van de commissie tot onderzoek omtrent het geldelijk beheer van den ontvanger-generaal Taco van Dyckstra in 1598. Ook is hij lid geweest der commissie tot vereffening van het geschil tusschen den stadhouder, graaf Willem Lodewijk van Nassau (ús heit) en Karel Roorda in 1593. Deze commissie bestond uit acht eden, uit welke aan Aede van Eysinga met de heeren Dekama en Taetmans de uitvoering was opgedragen.
Aede van E. huwde 1587 met Foeck van Eelsma, overl. 2 Nov. 1626, dochter van Jelte en van Wick van Galama, uit welk huwelijk zes kinderen sproten. De oudste zoon was Jelte of Gellius van Eysinga, geb. ± 1590; hij was hofjonker van Ernst Casimir en werd in 1629 lid der Generale Staten. Hij maakte zijn testament 3 Juli 1626 en is waarschijnlijk ongehuwd, althans kinderloos overleden.
De tweede zoon, Frans (2), volgt. Van de overige kinderen was Lisck eerst met Hessel van Meckema en daarna met Erich Brahé gehuwd. Zij overleed in Denemarken 5 Nov. 1624. Juw of Julius van E. overleed als volmacht ten landsdage (kwartier Westergoo) en dijkgraaf van Wijmbritseradeel, in 1649. Hij was gehuwd met Foockel van Botnia. Sjuck van Eysinga was in 1621 kapitein en liet bij Margaretha van Lauwyck slechts een dochter na.
Ritscke van Eysinga, de jongste zoon (1603-52) werd 23 Maart 1639 grietman van Kollumerland en huwde in 1633 met Bauck van Roorda, die in 1661 op Meckama-state te Kollum woonde en zeven of acht kinderen naliet.
Zie: G. de Wal, Oratio de claris Frisiae J. Ctis, ann. 14; J. Sickenga, Het Hof van Friesland ged. de 17e eeuw (Leiden, 1869), 174; Jaarb. Ned. Adel III, 55 v; v. Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietmannen, 99.
Van Kuyk