[Dirksz, oon ook Dirksen]
DIRKSZ(oon), ook Dirksen (Walich, bij sommigen Willem, op het voetspoor van Bilderdijk, Gesch. des Vaderl. IV, 299), zich noemende Brederode, welken toenaam Arend, Alg. Gesch. des Vaderl. II., 272 wil verklaren in verband met of herinnering aan jonker Frans, als muiter, behoorde in elk geval niet tot dat vermaarde, oud-adellijk geslacht, was immers slechts een eenvoudige, hollandsche linnen- of lakenwever. Zijn naam zou onbekend gebleven zijn zonder den opstand van het Kaas- en Broodvolk, waarbij hij reeds dadelijk een leidende rol heeft gespeeld. Hij en de schout van Bergen waren het voornamelijk, die in Febr. 1492 op eigen gezag de Westfriesche boeren tot een dagvaart opriepen, vooral onder dezen hun boden rondzendende, zonder zich aan het verbod van den stadhouder te storen. Vooral ook te Hoorn en te Alkmaar trad hij op, waar, mede door zijn toedoen, verschillende kapiteins gekozen werden; verscheidene dorpen in Westfriesland en Kennemerland werden in beweging gebracht. Daarop trokken de benden van het Kaas- en Broodvolk op Haarlem los. Walich Brederode en andere leiders drongen met de woeste benden de stad binnen en, door talrijke ingezetenen versterkt, overvielen zij het stadhuis. Het bekendste slachtoffer van hun woede was daar de schout Claes van Ruyven, tevens rentmeester, op wien Walich een persoonlijke veete te koelen had. Hij trof met een bijl den schout doodelijk, wiens lijk daarna schandelijk mishandeld werd, niet het minst door den genoemden hoofdaanlegger zelf, die daartoe van van Ruyvens eigen ‘dagge’ gebruik maakte. Na in Haarlem deerlijk huisgehouden te hebben, ging het Kaas- en Brood ‘spel’ op Leiden aan. Daar was men echter op z'n hoede en de boeren, hoewel
aanvankelijk eenig succes behaald hebbende, deinsden weldra in paniek af. Tegen de geoefende knechten van Albrecht van Saksen in het geheel niet opgewassen, werden ze één- en andermaal verslagen, o.a. niet ver van Beverwijk, in een van welke gevechten ook Walich Dirksz., ge-