Dirks was van 1848 tot 1866 lid der Tweede Kamer, eerst voor Franeker, daarna voor Leeuwarden, van 1869 tot zijn dood lid van den gemeenteraad van deze stad. In 1856 werd hij benoemd tot lid der Kon. Akad. van Wet. afd. Lett.
Hij was 26 October 1836 gehuwd met Minschje Bolman, geb. 1 Juni 1818, gest. 22 April 1886.
Dirks heeft zeer veel geschreven over allerlei historische onderwerpen, meerendeels van Friesland en over munt- en penningkunde, ook over beide gecombineerd. Van zijn algemeene werken zijn te noemen Noord- Nederland en de kruistogten (De vrije Fries II, 135 vlg.) en Geschiedkundige onderzoekingen aangaande het verblijf der Heidens of Egyptiërs in de Noordelijke Nederlanden. Uitg. d.h. Prov. Utr. Gen. (Utrecht 1850; later aangevuld in Nijhoff's Bijdr. voor vad. gesch. en oudh. X, 271 vlg.). Van zijn onderzoekingen over de geschiedenis van Friesland is vooral bekend geworden zijn Geschiedkundig overzigt van den koophandel der Friezen van de vroegste tijden tot aan den dood van Karel den Groote. Uitg. d.h. Prov. Utr. Gen. (Utrecht 1846), dat destijds een goed werk was, maar thans is vervangen door de dissertatie van Poelman (Amst. 1908). Maar vooral de munt- en penningkunde trok blijvend Dirks' belangstelling. Reeds in 1840 begon hij met L. Ph. C. van den Bergh, C. Leemans en J. van Lennep uit te geven een Beschrijving der Nederlandsche historiepenningen, ten vervolge op G. van Loon, Beschrijving.... Uitg. d.d. 2e. klasse v.h. Kon. Ned. Instituut (later de Kon. Akad. van Wet.; Amst. 1840-69). In den Vrije Fries gaf hij van 1844 tot 1853 Bijdragen tot de munt en penningkunde van Friesland, later nog onder verschillende titels voortgezet. Van groote en blijvende waarde zijn zijn groote inventarissen van Nederlandsche penningen: De Noord-Nederlandsche gilde-penningen, wetenschappelijk en historisch beschreven en afgebeeld. Uitg. d. Teyler's Tweede Genootschap N.R. II (Haarl. 1878-79, 2 dln. m. atlas);
Beschrijving der Nederlandsche of op Nederland en Nederlanders betrekking hebbende penningen, geslagen tusschen Nov. 1813 en Nov. 1863. Uitg. d. Teyler's Tweede Genootschap (Haarl. 1889, 2 dln. m. atlas, 1892); Penningkundig Repertorium, Mededeelingen ter aanvulling van de penninggeschiedenis der Nederlanden III, IV (Leeuw. 1891; dl. I en II komen voor in verschillende jaargangen van den Navorscher). Dirks' werk was meer verzamelend dan synthetisch, maar juist daardoor heeft hij belangrijk materiaal nagelaten.
Zie: Eigen Haard 1887, 5; Bouwk. Weekbl. 1887, 5; C. Battaerd in Tijdschr. voor munten penningk. 1893, 10 vlg.; Boot in Jaarb. Kon. Akad. v. Wet., 1893, 1 vlg.; Friesche Volksalm. 1893, 1 vlg.; Suringar in Eigen Haard, 1893, 72 vlg.; Vrije Fries 1895, 419 vlg.; Pleyte in Levensb. Lett. 1894, 45 vlg. (met bibliographie).
Brugmans