[Dam, Nicolaas van]
DAM (Nicolaas van), zoon van Joost van Dam, secretaris v.h. Hof van Holland, werd bij schrijven van 2 Febr. 1575 door den raadsheer Joost de Menyn aan Burgemeesteren van Leiden aanbevolen voor een benoeming tot professor aan de Leidsche Universiteit en 17 Juli d.a.v. aangesteld tot prof. in de Rhetorica op een wedde van ƒ 300. 1579 vroeg hij weder ontslag, dat hem 10 Mrt. v.d.j. verleend werd. In den strijd tusschen de regeering van Leiden en de predikanten had hij de partij der laatsten gekozen en hem was wegens ‘verba fervidiora’ de stad ontzegd. Hij ging naar den Haag en riep vandaar, natuurlijk te vergeefs, de hulp van den Senaat in. In 1583 werd hij predikant te Groote Lind, woonde te Dordrecht, waar hij rector der school was. 1585 vertrok hij als predikant naar Brielle. In 1606 werd hij bij leening aan de gemeente in den Haag afgestaan (1 Nov. 1606 - 30 April 1607); twisten met zijn collega Don teclock maakten hem te Brielle het leven onaangenaam. Van den Haag ging hij naar Goedereede, waar hij emeritus werd, 1616. Hij was gehuwd met Elisabeth Jan Hubrechtsdr. Hun zoon was de Brielsche medicus Dirk v.D.; hun dochter was gehuwd met Theophilus Rijckewaert.
Zie: Visscher en van Langeraad, Prot. Vaderland II, 357; Molhuysen, Bronnen Leidsche Univ. I, 2, 3, 8, 9, 11, 16*, 18*, 24*.
Molhuysen