[Cohen Stuart, Martinus]
COHEN STUART (Martinus), geb. 23 Jan. 1824 te 's Gravenhage, overl. 12 Dec. 1878 te Utrecht. Zijn vader James Cohen van Israëlietischen afkomst maar reeds jong tot het Christendom overgegaan, was geh. met Petronella Wilhelmina, dochter van Martinus Stuart (geb. te Rotterdam in 1765, overl. 22 Nov. 1826 te Amsterdam, waar hij remonstrantsch predikant was, na eerst te Dokkum en te Utrecht gestaan te hebben). De zoon, die den vereenigden vaders- en moedersnaam droeg, evenals zijn broers (zie deel III kol. 246 en 247) en zusters, werd predikant bij de remonstr. gem., en wel te Zevenhuizen, Alkmaar, Utrecht en Rotterdam. In de genoemde noordhollandsche stad was hij zeer bevriend met mej. Toussaint. Daar ook bewerkte hij Zelfbeproeving van Lavater (Alkmaar 1850); Proeve van christelijke evangeliebeschouwing van Vinet (Alkmaar 1851) en de Levensbeschouwing van Claus Harms (Alkmaar 1852). In Utrecht gaf hij, behalve twaalf Kanselredenen (1860) eene studie over De verloren zoon (Utrecht 1859). Na een twaalfjarig verblijf te Rotterdam legde hij in 1873 zijne betrekking neer.
In 1870 deed hij te Rotterdam het licht zien: De Genius des oorlogs en uit persoonlijke ervaringen Van Sedan naar Straatsburg. In datzelfde jaar eveneens eene studie over de Renaissance (in Vad. Letteroef.). Als ijverig voorstander van de Evangelische Alliantie gaf hij in 1867 een Verslag van hare vijfde Alg. Verg. en in 1879 een Gedenkboek van de zesde Alg. Verg. uit.
Had hij zelf een tiental jaren het jaarboekje Magdalena geredigeerd - een opstel daarin uit het jaar 1860 over De eerste godsdienstoefening der Puriteinen in N. Amerika is in het engelsch vertaald -, in verscheidene jaarboeken en tijdschriften leverde hij bijdragen, gelijk uit de lijst zijner geschriften blijkt. Van zijne reis door Amerika gaf hij in 1875 eene uitvoerige beschrijving.
Ook als emeritus bleef hij herhaaldelijk preeken spreekbeurten vervullen en gunde hij zijne pen geene rust. In 1877 deed hij te Utrecht een woord op den vroegeren geboortedag van Nederlands Koningin hooren (Het feest veranderd in rouw) en in 1878 over Het ontwerp Kappeyne op het L.O. Van 1876-78 was hij redacteur van het tijdschrift De Zaaier.
Hij was gehuwd met E.A. d'Ailly. Van wege het Amerikaansche New Brunswick College was hij honoris causa doctor.
Geruimen tijd is hij bestuurder van het Ned. Zendelinggenootschap en directeur van het asyl Steenbeek geweest. Na zijn dood verschenen nog Twaalf Leerredenen en Ter gedachtenis.
Zijn portret is door C.E. Taurel gegraveerd.