rijke bijdragen. Als redacteur van het Nieuw statistisch geneesk. Jaarboekje voor het Koninkrijk der Nederlanden (1847-54), van het Nieuw praktisch Tijds. v. Geneeskunde (1849-54), van het Repertorium (1855-56) en als mede-redacteur van het Ned. Tijdschr. van Geneeskunde schreef hij een groot aantal artikelen op verschillend gebied, maar vooral op dat der volksgezondheid. Door een en ander vestigde hij zoozeer de aandacht van den minister Thorbecke op zich, toen deze in 1862 bezig was met de voorbereidselen voor de wetten op het geneeskundig staatstoezicht enz., dat deze hem met Pauw en Egeling uitnoodigde om een werkzaam aandeel te nemen aan de samenstelling der wetten, die eindelijk in Juni 1865 werden aangenomen. In verband daarmede werd hij op 21 Oct. 1865 benoemd tot inspecteur van het geneeskundig
staatstoezicht voor Overijssel en Drente, en op 10 Oct. 1868 kreeg hij de provinciën Friesland en Groningen ook nog onder zijn beheer. Op allerlei wijzen behartigde hij de belangen van het district, dat aan zijne zorgen was toevertrouwd, en zoo nam hij ook het initiatief tot instelling van de commissie voor de statistieke beschrijving van de provincie Groningen; tot oprichting van de Nederl. Vereeniging tot bevord. der koepokinenting en tot de stichting der Kleine doctoren-Vereeniging te Groningen. In al deze vereenigingen behoorde hij tot de meest werkzame leden. Hij was tevens een groot bewonderaar en ook beoefenaar der muziek en dichtkunde, getuige het ‘Vaderlandsche woord’, door hem uitgesproken op 28 Jun. 1877, toen bij gelegenheid van de algemeene vergadering van de Nederl. Maats. t. bev. der Geneeskunde te Groningen, een bezoek gebracht werd aan het monument voor graaf Adolf van Nassau te Heiligerlee. Hij beoefende ook de teekenkunst en had mede een aandeel in de ontdekking der photo-chemie.
Behalve de talrijke bijdragen in de bovengenoemde tijdschriften, verschenen nog van hem: Bijdrage tot de geologie van ons vaderland (Gron. 1841); Over den dichter van het boek Job als dierkundige (Gron. 1843); Mededeelingen uit het gebied der natuurwetenschappen en kunst vooral met toepassing op het bedrijvige leven verz. en uitg. (Gron. 1844); Choulant-Richter, Handboek der bijzondere ziektekunde en genezingsleer van den mensch, vert. i.h. Nederl.; Het wezen en de rationeele behandeling van den zoogenaamden diabetes mellitus (Phtisuria saccharina) (Gron. 1855); De ontwikkeling van georganiseerde wezens uit niet georganiseerde stoffen, eene, op eigen waarneming berustende bijdrage tot de zoogen. generatio spontanea (Zwolle 1846); Waarom en hoe moet de wetenschap der natuur door den mensch worden beoefend? (Gron. 1847); E. Isensee, Oude en middelgeschiedenis van de geneeskunde en hare hulpwetenschappen, Vermeerd. en met betr. tot Nederl. bewerkt (Gron. 1847); Nieuw statistisch geneeskundig Jaarb. voor het koninkrijk der Nederlanden, (Gorinch, 1847-51); Nieuw prakt. Tijds. enz. Nieuwe reeks. Verz. en uitgeg. (Gorinch. 1849-54); Een woord over pathologische anatomie bepaaldelijk met het oog op het leerstelsel der Weener school, in N. prakt. Tijds. Mrt. 1853, 137; Een woord van een geneeskundige over den tegenwoordigen staat van de studie en vooral de uitoefening der Veeartsenijkunde in ons vaderland, in Ned. Weekbl. v. geneesk, 1851, I, 125; Statistisch Jaarboek der natuur- en geneeskunde in het Koninkrijk der Nederlanden, (Amst. 1854-55); Het Repertorium, Tijds. v.d. prakt. geneeskundige wetenschappen,
Nieuwe reeks, Redact. (Gron. 1855-56); Algemeene gezondheid en fabrijk-nijverheid, het verband tusschen beide en