J. Chevallier, in 1865 verschenen, met eene gezwollen inleiding, waarin hij zich verklaart als tot ‘de fijnen’ te behooren. Hij was gehuwd met eene schoonzuster van Da Costa, 1825 door zijn vader gedoopt, die met den dichter zeer bevriend was. Maar de bijlagen bevatten bijzonderheden over een anderen zoon van Pierre Chevallier, Pierre Fréderic Henri, die zich onder de huzaren van Boreel bij Waterloo onderscheidde, later zijn land in Indië diende (o.a. onder dien G.G. van der Capellen, aan wien zijn vader les gegeven had) en 11 Nov. 1825 als assistent-resident van Djocjakarta overleed. Ten laatste moet ik nog melding maken van een ‘Brief aan Herman Muntinghe’ uit 1806, waarin Ch. opkomt tegen van Hemert's voorstelling van Abrahams offerande. Deze had nl. in Lektuur bij het ontbijt en de theetafel, deel VII (1806) blz. 13-19 over dat verhaal geschreven als over eene mythe, immers met eene theofanie en een gesprek tusschen goden en menschen. Hij had het bevel om Izak te offeren ‘hoogst onzedelijk’ genoemd, d.i. in strijd ‘met de eeuwige wet der beoefenende rede’. Het geschiedkundige der mythe moest men zoeken in den ‘inval’, dien Abraham kreeg om, op het voorbeeld van de andere volken, zijnen god een menschenoffer te brengen, maar hoe hij ‘door natuurlijke ouderliefde van de uitvoering dezes geheel onredelijken voornemens werd terug gehouden’. Tegen deze voorstelling kwam Chevallier op, de historiciteit des verhaals tegen de ‘zoogenaamde wijsbegeerte’ handhavende. Chevallier was mede-directeur van het groningsche doofstommeninstituut. Zijne echtgenoote was Jac. Arnolda Elis. Hasebroeck, die hem 5 zoons en 3
dochters schonk. Zijn portret door Hodges is gegr. door van der Beek en Sluyter, een ander door H.P. Oosterhuis in folio, een derde door Schnabel.
Behalve het reeds genoemde schreef hij nog verhandelingen in de Vaderl. Letteroef. 1812-17 (voordrachten in Felix Meritis gehouden), en Sermons relatifs aux circonstances de la patrie, (1814).
Zie: Gron. volksalm. 1910, 70 vlg.; Blok, Gesch. III, 629; Gedenkst. uitg. Colenbrander I, 134; V, 2, 525, Poujol, Hist. et Influence des Egl. wall. dans les Pays-Bas (1902); 357-364; Bouman, Geld. Hoog. II, 442-449; J.v. Lennep, Leven van C. en D J. van Lennep III, 282, 290; Wichers, Reg. van koning Lod. Nap. 60; Sepp, Proeve 264; Hartog, Predikk. 386; Colenbrander, Schimmelpenninck en koning Lodewijk 148; van der Wijck, De Ned. O.I. bezittingen o.h. bestuur v.d. Comm. Gen. Du Bus de Gisignies, 8 vlg.; H.J. Koenen, Joden i. Ned. 335; J.C. Rullmann, Nagel i.d. heil. Plaats 92.
L. Knappert