Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 413]
| |
10 Dec. 1818 te 's Gravenhage, gest. 13 Febr. 1874 te Groningen. Hij stamde uit een Normandisch geslacht, waarvan in de 18e eeuw een telg om des geloofs wille in Nederland kwam. Zijn vader was als jurist bij 't ministerie van koloniën werkzaam. Hij groeide in Fransche traditie op; bezocht het Haagsch gymnasium; daarna werd hij student te Leiden, waar hij in de studentenwereld praeses van 't collegium, lid van 't gezelschap Bereschith, en 't waalsche studentengezelschap ‘Esprit de corps’ een eervolle plaats innam. Hij studeerde onder van der Palm, Clarisse, Kist, later van Oordt, bij wiens Groningsche theologische richting hij zich aanvankelijk maar niet blijvend aansloot. In 1841 werd hij proponent, in 1842 waalsch predikant te Leeuwarden. Het kader van zijn leven is eenvoudig geweest. In 1847 trouwde hij met Maria Anna Carolina Louisa van Schelle. In 1848 ging hij als waalsch predikant naar Leiden, welke plaats hij in Mei 1862 verwisselde met de Ned.-Herv.-gem. te Rotterdam. Na 10 jaar werd hij in 1872 tot het professoraat te Groningen geroepen; waar hij reeds na ruim een jaar, in Febr. 1874 overleed. Tegen 't eind van zijn academietijd kwam hij door zijn studievriend Gerrit de Clercq in aanraking met diens vader Willem de Clercq en door hem met den kring der Réveilmannen, tot wie hij nooit geheel heeft behoord, maar met wie hij veelvuldige, veelal vriendschappelijke betrekkingen heeft onderhouden. Met da Costa, Heldring, Beets, van Toorenenbergen, van zijn academietijd af met Valeton, met verscheidene anderen was hij bevriend. Door zijn huwelijk had hij ook in Duitschland vele relaties gemaakt met name met R. Rothe, J.P. Lange, Fr. Fabri. Ofschoon van fransche afkomst, met de fransche litteratuur goed bekend, aan de waalsche kerken gehecht die hij noode verliet, lagen zijn theologische aanrakingspunten, gelijk zijn theologische lectuur meest aan de duitsche zijde; het was hem een voldoening toen in Nov. 1868 de theol. fac. van Bonn hem, bij gelegenheid van een internationale samenkomst te Wesel, waar hij een referaat in 't duitsch hiela, eershalve tot Dr. theol. promoveerde. Te Leiden had hij wel het doctoraalexamen afgelegd maar de dissertatie was in de pen gebleven. Zijn leven is een studieleven geweest, en hij heeft veel wetenschappelijken arbeid verzet, waartoe den waalschen predikant ruim de tijd overbleef. Maar eensdeels heeft zijn, reeds vroeg wankelende, gezondheid vrij wat aan zijn kracht ontnomen, anderdeels heeft hij zich reeds spoedig als woordvoerder in het kerkelijk leven gevoeld en heeft zijn studie steeds in verband met den dienst der gemeente ingericht, is alzoo nooit aan streng wetenschappelijk onderzoek toegekomen, heeft zelfs verscheidene reeds opgezette studiën laten liggen. Des te meer treft het hoeveel vruchtbaar wetenschappelijk materiaal in zijn talrijke uitgaven is neergelegd en verwerkt. Hij gold algemeen voor een woordvoerder der orthodoxie, waartoe ook bijdroeg zijn positie in het brandpunt der moderne theologie te Leiden. Tegen de opkomst en ontwikkeling der moderne richting, tegen Scholten en A. Pierson is hij in het krijt getreden. Te Leiden was hij, ofschoon waalsch predikant, de toevlucht van het orthodoxe deel der gemeente en onder de studenten verzamelde hij een kring van leerlingen, onder wie vooral de latere Arnhemsche pred. J.H.L. Roozemeyer te noemen is. Maar in de orthodoxie had hij een niet slechts zeer zelfstandige plaats, doch nam er tegenover veelszins een kritische houding aan. Hij moge | |
[pagina 414]
| |
zich ‘issu de Calvin’ gevoeld hebben, niet minder oefenden Vinet en Schleiermacher grooten invloed op hem, terwijl theosofen, met name Fr. van Baader in later jaren onder zijn schier dagelijksche lectuur behoorden. De la Saussaye is vaak ‘eenzaam strijder’ genoemd, niet zelden miskend, doch heeft in later jaren, en nu nog, 40 jaren na zijnen dood, klimmenden invloed geoefend: ‘die na zijn dood nog lang zal spreken’ had Beets op zijn graf in een gedicht gezegd. In de kerkelijke wereld was hij vooral op den voorgrond getreden, toen hij met Beets en Doedes redacteur werd van het tijdschrift Ernst en Vrede dat na 1853 zes jaargangen beleefde, aanvankelijk uitgegaan van het predikantengezelschap van dien naam, later vrijwel het persoonlijk orgaan van de la Saussaye. Daar teekende zich die richting af die een schakeering in de Rëveilbeweging bracht, welke allengs vooral door 't ministerie van der Brugghen (1857) een scheuring werd. De ‘ethisch-irenische’ richting; de naam was door Beets gegeven, en het irenische viel er al meer af; de ethische richting dan stelde zich tegenover het intellectualistisch dogmatisme zoowel bij modernen als bij orthodoxen, en ook tegenover de Utrechtsche apologetische school; de la Saussaye heeft eens opzettelijk de wijze waarop van Oosterzee het modern naturalisme bestreed ondeugdelijk genoemd. De ‘ethische’ richting bleef, met de la Saussaye op kerkelijk gereformeerden bodem, wars van separatisme, ook de orthodoxie niet in gevoelsvroomheid willende oplossen, maar het dogme als levensbeginsel opvattende en de bekeering des menschen in zijn zedelijk leven plaatsende. Hier brak de theologie met de oude kaders. Ten onrechte wordt dat door prof. Dr. H. Bavinck in zijn belangrijk overzicht: De theologie van prof. Dr. Daniel Chantepie de la Saussaye (1884, 2e dr. 1903) als ‘Vermittlungstheologie’ beschreven. Zij is dit evenmin als de gewetenstheologie van Vinet, de bewustzijnstheologie van Schleiermacher, waarmede zij niet identisch is maar velerlei verwantschap vertoont. Juister hebben prof. Dr. J.J.P. Valeton Jr. in de uitvoerige voorrede van den herdruk van de kritiek op Scholten, en evenzoo Dr. A.M. Brouwer in zijn straks te noemen dissertatie, en Dr. K.H. Roessing in zijn beschrijving van de eerste periode der moderne theologie (diss. Leiden 1914) het standpunt van d.l.S. gekenschetst. De la Saussaye heeft, alteveel in gelegenheidsgeschriften, brochuren en polemieken, 't geen soms tot misverstand aanleiding gaf. geestelijke kritiek geoefend op toestanden en personen in de vaderlandsche kerk en in 't hedendaagsch protestantisme. Ook in 't buitenland verspreid en geprezen is zijn geschrift La crise religieuse en Hollande (1860), dat mede autobiografisch materiaal levert, immers het geeft Souvenirs et impressions. Hier, gelijk in sommige Fransche preeken, is ook zijn stijl pittig en weet hij treffende woorden te vinden, gelijk hij b.v. in zijn rede op de evang. alliantie te Amsterdam 1867, een zeer karakteristiek stuk van hem, over Le principe de la société moderne et le principe chrétien, het cesarisme in Frankrijk onder Napoleon III bestempelde als ‘l'organisation sociale du désordre moral’. Over 't geheel heeft hij een oorspronkelijken kijk en een zeer zelfstandig oordeel. ‘Non me cuiquam mancipavi’ koos hij eens als motto voor een kerkelijke brochure. Zoo was hij tegelijk scherp kriticus en woordvoerder der orthodoxie, woordvoerder van hetgeen hij, als zijn vriend Dr. J.H. Gunning, maar soms anders toegepast, noemde ‘het geloof der gemeente’ Maar met toenemende beslistheid | |
[pagina 415]
| |
was hij gekant tegen den partijgeest bij de rechterzijde, het miskennen der waarheidselementen in de moderne ontwikkeling, de methodistische oppervlakkigheid veler vromen, het te kort aan waarlijk progressieve levenselementen bij vele theologen. Zijn praktische werkzaamheid hield hem evenwel met de orthodoxie in levende gemeenschap. Te Leiden door Bijbellezing, Zondagschool. Te Rotterdam sloeg hij, op den Hollandschen kansel, de vleugels breeder uit en werd er prediker van hooger rang, gelijk b.v. ook zijn tegenstander A. Pierson ridderlijk heeft erkend. Zijn ‘diepzinnige’ preeken vonden, gelijk zijn innig gebed, bij vele eenvoudigen weerklank, en men heeft op hem, van wege zijn spreken en schrijven, het woord te recht toegepast van Vinet gezegd ‘le pasteur de nos pensées.’ Ook in pastoraal werk was hij zeldzaam trouw en invloedrijk. Het is opmerkelijk dat het beste, diepste en langst nawerkende van de la Saussaye's werkzaamheid in zijn preeken bestaat. Hier sprak en spreekt ‘de duist're Chantepie’ (gelijk een spotversje hem eens noemde) tot velen, en Beets zou ze niet in zijn huiselijken kring hebben voorgelezen indien zij zoo gebrekkig van vorm waren geweest als velen willen weten. Over De prediking van D. Chantepie de la Saussaye heeft Dr. H.H. Meulenbelt (1907) een belangrijk overzicht geschreven. Zij zijn wel de inhoudrijkste preeken van 't Protestantisme de laatste halve eeuw in Nederland, uitmuntend door veelzijdigheid, en de uiteenloopende kanten van des schrijvers geest, de verschillende invloeden, die op hem werkten, vertoonende. De dogmatische inhoud is er levend en praktisch gemaakt; de theosofische is, opmerkelijk genoeg, schaarsch: van de joodsch-apokalyptische lijnen van da Costa zijn talrijke sporen; de apologetiek gelijkt nooit op het uitwendig pleidooi à la van Oosterzee maar gaat reeds langs de psychologische lijnen van Vinet. De invloed van de la Saussaye, vooral in zijn preeken, ligt in drieërlei: in de innigheid van zijn christelijk geloofsleven en de oprechtheid waarmede hij zichzelf gaf; in de veelzijdige, zij het dan ook niet tot systematische eenheid verwerkte, invloeden die hij onderging en als levenskiemen voor zijn tijd werkzaam maakte; in den profetischen geest, waarmede hij de teekenen der tijden ziftte en de lijn der eeuwigheid in den tijd trok. In dit alles lagen, gelijk in zijn gevoelig gestel en bewegelijk gemoed, zwakheid en kracht naast elkaar, maar de zwakheid valt weg en de kracht werkt voort. Zijn portret is door J.H. Hoffmeister op steen geteekend. Een lijst zijner geschriften vindt men in het Levensbericht van Daniel Chantepie de la Saussaye door J.J. van Toorenenbergen in Levensber. Letterk. 1874, en in de inhoudrijke, zeer zorgvuldig bewerkte historische dogmatische studie Daniel Chantepie de la Saussaye van Dr. A.M. Brouwer (diss. Utr. 1905), waar als een uitvoerige bijlage ook tal van oordeelvellingen over hem zijn bijeengebracht. Chantepie de la Saussaye |
|