op 't gebied der palaeotypographie, werd C. in 1875, bij de viering van het derde eeuwfeest der Leidsche hoogeschool, honoris causa tot doctor in de letteren benoemd. Ongeëvenaard waren zijn verdiensten voor de geschiedenis der boekdrukkunst in haar oudste vormen. Als leidsman had hij het voorrecht in deze zijn lievelingsstudie te bezitten zijn ambtsvoorganger, den bovengenoemden Holtrop, die in 1843 tevens zijn zwager geworden was (door diens huwelijk met een zuster van Campbell). Met dezen bewerkte hij al spoedig den Catalogus der incunabelen op de Kon. Bibliotheek aanwezig (1856), welke catalogus weldra gevolgd werd door het beroemde werk: Monuments typographiques des Pays- Bas au quinzième siècle (1857-'68). Ook bij andere belangrijke werkzaamheden was C. als onderbibliothecaris zijn zwager behulpzaam, zooals bij het inventariseeren en catalogiseeren van het in 1849 aan den staat gekomen ‘Museum Meermanno-Westreenianum’.
Voor de Kon. Bibliotheek is Campbell's bibliothecariaat een tijdvak van toenemenden bloei geweest: tal van belemmeringen, welke vroeger dien bloei verhinderden, werden onder zijn bestuur opgeheven; de boekerij werd voortdurend uitgebreid, zoowel door aankoop als geschenken; het jaarlijksch budget geregeld verhoogd (van ƒ 4235 in 1869 tot ƒ 20.000 in 1878); het gebouw bij herhaling vergroot en verfraaid. Hoezeer zijn werkzaamheid gewaardeerd werd, bleek o.a. bij de viering van zijn 40-jarig ambtsjubilé, toen hem algemeene hulde werd gebracht, een hulde die niet enkel den beminnelijken bibliothecaris betrof (een buitenlandsch geleerde noemde hem ‘le plus aimable des bibliothécaires), maar ook den veelwetenden bibliograaf, die zich door zijn werken een Europeeschen naam verworven had. Om zijn verbazingwekkende boekenkennis was C. een vraagbaak voor velen, in 't binnen- en buitenland. ‘Zijn welwillendheid en hulpvaardigheid waren zóó groot, dat hij ongaarne iemand van zich heen liet gaan, zonder hem te hebben voortgeholpen. Geen moeite was hem te groot om de Kon. bibliotheek zooveel mogelijk aan haar bestemming te doen beantwoorden.’
Campbell's naam is bovenal beroemd geworden door zijn werk: Annales de la Typographie Neerlandaise au XVe siècle (1874). Overeenkomstig hun doel en bestemming werden zijn geschiedenissen voor een goed deel in het Fransch geschreven. Verder deed hij zich als bekwaam letterkundige kennen door de uitgave: Reynardus Vulpes, poema ante annum 1280 a quodam Baldwino e lingua Teutonica translatum. Recudi curavit M.F.A.G. Campbell (Hagae Comitis, 1859); zoomede door zijn talrijke opstellen in de Algemeene Konsten Letterbode, waarvan hij vele jaren redacteur was (met R.C. Bakhuizen van den Brink e.a.); door bijdragen in den Ned. Spectator, waarvan hij mede lid der Redactie was; in den Navorscher, waarin zijn bijdragen gewoonlijk met ‘ll.’ geteekend werden; in de Bibliographische Adversaria, in de Bibliophile Betge, in Nijhoff's Bijdragen enz. Ook bezorgde hij een herdruk van Joh. Colerus, Korte, dog waaragtige Levensbeschrijving van Benedictus de Spinoza, naar den oorspronkelijken druk van 1705 (den Haag 1880). Aan den Ned. Spectator heeft Campbell 30 jaren meegewerkt; in de Donderdagsche avondvergaderingen der Spectatorclub werd hij ongaarne gemist. Ook van het Haagsche genootschap ‘Oefening kweekt kennis’ was hij een der hoofdfiguren; in 1869 werkend lid geworden, werd hij in 1889 tot eerlid hiervan benoemd.