Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 335]
| |
en werd ongeveer in 1616 te Middelburg geboren. Ten gevolge der eigenaardige huishouding zijner ouders kreeg hij eene ongeregelde opvoeding en was dikwijls bij zijne ooms Gerardus Vossius te Leiden en Franciscus Junius, die in Engeland woonde. Hij heeft te Amsterdam in de rechten gestudeerd en was bevriend met zijne neven Mattheus en Franciscus Vossius, met Pieter de Groot en Isaacus Gruterus. Aan zijne verloving met zijn nichtje Cornelia Vossius kwam een einde door het droevig sterven van het meisje bij een ongeluk op het ijs in 1638. Waarschijnlijk is hij in 1639 aan een fransche universiteit in de rechten gepromoveerd en heeft hij na zijne terugkomst in 1641 in den Haag de rechtspraktijk uitgeoefend. In 1649 is hij gestorven. De Brune heeft in 1641 de vertaling van het werk De pictura veterum (1637) van zijn oom Franciscus Junius, onder den titel De Schilderkonst der Oude, bezorgd en van eene opdracht en voorrede voorzien. Maar hij is ook als dichter en schrijver opgetreden. In 1639 zagen te Amsterdam het licht Veirzjes van Jan de Brune, in 1642 het prozawerkje Minne-praat Ter Echtverzamening van.... Matthaeus Vossius.... en.... Johanna de Veno, en in 1644 het 1ste deel van Wetsteen der Vernuften, Oft Beqvaam Middel, om van alle voorvallende zaken, aardighlick te leeren spreken. Het is een eigenaardig werk, in proza geschreven, maar met vele versjes tusschen den tekst. Allerlei onderwerpen worden er in besproken, die op aardige wijze zijn aaneengeregen, en ernstige vertoogen, die blijk geven van eene zeer groote belezenheid, niet alleen van latijnsche, maar ook van fransche, italiaansche, spaansche en engelsche schrijvers, worden afgewisseld met tal van anecdoten. Eén zijner tijdgenooten vergeleek het boek met de Essais van Montaigne en inderdaad blijkt, dat de Brune het werk van den franschen schrijver goed heeft gekend. Nog in hetzelfde jaar volgde het 1ste deel van Jok en Ernst, Dat is; Allerlei deftige Hofredenen, Quinkslagen, Boerteryen, Raadsels, Spreuken, Vragen, Antwoorden, Gelikennissen; en al wat dien gelijkvormigh met de naam van Apophtegmata verstaan worl. Gevonden en gesproken van Prinssen, Mevrouwen, Geletterden, en andere Staatspersoonen, die alt' samen dicht by onze tijden geleeft hebben, of noch tegenwoordig leven... (t' Aemsteldam, By Jacob Lescaille). De meeste der aardige gezegden worden gevolgd door eene ‘Aanmerking’, die gewoonlijk eene wijze les bevat en nu en dan gelegenheid biedt tot een vertoon van geleerdheid. Het boek viel zoo in den smaak, dat het nog in hetzelfde jaar werd nagedrukt. En nog vóór Jok en Ernst, dus ook in 1644, gaf de Brune eene vertaling uit der Meditations and Disquisitions on the Lord's Prayer van Sir Richard Baker onder den titel Vragen en bedenkingen op het Vader Ons; het werkje is in 1662 en 1666 herdrukt. Van het tweede deel van den Wetsteen der Vernuften heeft de Brune slechts 13 hoofdstukken voltooid, terwijl het eerste er 40 telt. Na zijn dood beleefde het eerste deel van den Wetsteen herdrukken in 1652 en 1658, terwijl in 1659 een amsterdamsche boekverkooper een tweede deel op de Brune's naam uitgaf, waarin die 13 hoofdstukken waren opgenomen en een aantal andere minderwaardige er waren aangelapt. Eene volledige uitgave van de Brune's werken gaf in 1665 de harlinger boekverkooper Hero Galama, onder den titel Alle volgeestige Werken van Jan de Brune de jonge, en nog eens in 1672. De uitgaven van 1668 en 1681 zijn nadrukken. In geen dezer uitgaven is een fransch stuk A Sa Majesté, | |
[pagina 336]
| |
waarmede de Brune Maria de Medicis te Amsterdam begroet had (1638), opgenomen. Zie: J.A. Worp, in Oud-Holland, VIII (1890), 81-103. Worp |
|