Tien jaar later, 29 Sept. 1840, door den Koning, die ook vroeger in gewichtige aangelegenheden hem gaarne raadpleegde, tot nieuwe werkzaamheden geroepen door zijn benoeming tot lid van den Raad van State en 28 Oct. 1841 tot lid van de Eerste Kamer der Stat.-Generaal, was hij in de laatste betrekking werkzaam tot 1848.
Hij schreel: Verslag wegens de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen in 1817 (1818), zijnde een feestrede gehouden 24 Oct. 1817, bij gelegenheid van het vijftigjarig bestaan dier Maatschappij, welker medebestuurder hij sedert Oct. 1803 geweest was; benevens een toelichting van het Wilhelmuslied, in: R.H. van Someren, Over het volkslied Wilhelmus van Nassouwen, met eene Bijdrage van P.A. Brugmans (1834; met eene plaat). Verder schreef Brugmans: Bijdrage ter teregtwijzing van een' en ander Historieschrijver omtrent voorvallen in 1572, tijdens het overgaan van Brielle en Vlissingen (geplaatst in Algem. Konst- en Letterbode 1840, II, 66-72, 84 en volg., 92 en volg.).
Brugmans was een ijverig beoelenaar van geschied- en oudheidkundige studiën. Zijn verdiensten werden erkend door verschillende vereenigingen en genootschappen, die hem met hun lidmaatschap vereerden; hij was ook lid van het Koninklijk Nederl. Instituut (Tweede klasse).
Inzonderheid voor de studie der monumenteele oudheid was hij met groote belangstelhng vervuld; hij volgde trouw de nieuwe ontdekkingen op dit gebied. Hij was de eerste, die omstreeks 1820 de ontdekking der zoo zeldzame houtwegen in de Valther veenen bij de Tweede Klasse van het Kon. Ned. Instituut ernstig ter sprake bracht en die bewerkte, dat er van wege dit geleerde lichaam een speciale commissie van onderzoek benoemd werd, die haar uitkomsten bekend gemaakt heeft in de Verslagen en Handelingen dier klasse van het jaar 1819 en 1821. Ook was hij de eerste, die in 1842, toen de bekende opgravingen bij Wijk bij Duurstede geschiedden, krachtdadig daaraan deelnam.
Uit zijn huwelijk, in 1798 met Anna Rijsendaal gesloten, werden hem drie zonen en vier dochters geboren, van welke laatste hem drie in bloeienden leeftijd ontvielen. De zoons waren: Anthony (hiervóór), Pieter Lodewijk en Carel Joannes Justinus.
Zie: Levensber. Letterk. 1851, 82; Algem. Konst- en Letterbode 1809, I, 401; 1810, II, 178; 1818, II, 290 en 291; 1850, II, 225 en 226; Janssen, Oudheidk. Mededeelingen, st. I en II; Konijnburg, Nation. Gedenkb., 86, 93 en 128.
Zuidema