Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 310]
| |
maar bezocht de Latijnsche school, waar hij zich al spoedig onderscheidde door het schrijven van latijnsche verzen. Zijn oom en voogd deed hem daarna in de leer bij den apotheker Herman Angelkot, die tooneeldichter was, maar na eenige jaren liep Broekhuizen weg en werd soldaat. Hij hielp in 1672 Groningen verdedigen, maakte de verrassing van Koevorden mee en nam in 1674 deel aan den tocht van de Ruyter naar West-Indië. Hij lag verder in tal van plaatsen in garnizoen, o.a. in 1676 te Trier, waar hij behalve latijnsche verzen ook nederlandsche gedichten schreef en oudheidkundige onderzoekingen deed. In hetzelfde jaar werd hij van vaandrig tot luitenant bevorderd. Broekhuizen had zich intusschen door zijne verzen de vriendschap verworven van professor Graevius te Utrecht en van Nicolaus Heinsius, die na zijn diplomatieke loopbaan te Vianen woonde. Van een huwelijk met de weduwe Charlotte Hagenaer-Lochon, die ook dichteres was, moest hij afzien wegens zijne financiëele omstandigheden. En daaraan was niets te veranderen, want het gelukte hem niet eene andere betrekking te verkrijgen. Toen hij in 1679 te Maastricht in garnizoen lag, werd hij in een duel gewikkeld, doodde zijn tegenstander en vluchtte buitenslands. Maar zijn kolonel en Heinsius brachten de zaak weer in orde, zoodat hij het volgende jaar terug kon keeren. In 1682 kwam hij te Utrecht in garnizoen en dus in een kring van geleerden; twee jaren later werd hij benoemd tot kapitein bij de stadsbezetting te Amsterdam, die in dienst stond van den magistraat der stad, en keerde dus terug naar zijne geboorteplaats. Intusschen waren in 1677 eenige Nederlandsche gedichten van hem uitgegeven, te gelijk met verzen van zijn vriend Pluimer, met den titel Gedichten van J.v. Broekhuizen en J. Pluimer (Amsterdam), had hij in 1684 zonder zijn naam eene latijnsche vertaling gegeven van René Rapin's Discours académique sur la comparaison entre Virgile et Homère (1668) onder den titel Observationes in Poëmata Homeri et Virgilii. E Gallico Latine redditae (Trajecti ad Rhenum) en had hij zijne latijnsche verzen vereenigd in den bundel Jani Broukhusii Carmina (Trajecti ad Rhenum.... 1684). Te Amsterdam in zijne nieuwe betrekking werkzaam, dacht hij aan trouwen en vroeg de weduwe van zijn vriend Antonides van der Goes, Susanna Bormans (zie kol. 56) ten huwelijk; het paar werd aangeteekend in Mei 1686, maar de bruidegom trok zich plotseling terug wegens den slechten levenswandel der vrouw en werd toen door haar in een proces wegens trouwbelofte gewikkeld, dat jaren lang heeft geduurd en bij minnelijke schikking geëindigd schijnt te zijn. In 1692 werd hij bij een opstootje gewond. Broekhuizen leefde te Amsterdam in een zeer beschaaf den en geletterden kring, schreef vele verzen en maakte zich als latijnsch dichter, ook buitens lands, grooten naam. Ook bereidde hij eene nieuwe uitgave van Propertius voor. In 1689 bezorgde hij met Graevius eene uitgave der gebroeders Amatheo, Italianen, die latijnsche verzen hadden geschreven, onder den titel Trium Fratrum Amaftheorum, Hieronymi, Joannis Baptistae, Cornelii, Carmina. Edilio Secunda, plurimis in locis casligata (Amstelodami....) en in hetzelfde jaar alleen eene uitgave van den 15de eeuwschen latijnschen dichter Sannazaro, als Actii Synceri Sannazarii Neapolitani, Viri Patricii, Opera Latina omnia et integra. Accedunt Notae ad Eclogas, Elegias, et Epigrammata (Amst. Herdr. in 1728). Eene dergelijke uitgave was ook Aonii Palearii | |
[pagina 311]
| |
Verulani Opera. Ad illam editionem quam ipse Auctor recensuerat et auxerat excusa, Nunc novis accessionibus lucupletata (Amstelaedami ... 1696), waarin de werken van den italiaanschen priester Antonio della Paglia, die in 1570 wegens ketterij ter dood was gebracht, opnieuw het licht zagen. 31 Jan. 1696 werd Broekhuizen bij het zoogenaamde aansprekersoproer levensgevaarlijk met een steen aan het hoofd gekwetst, maar hij kwam er weer bovenop. In het laatst van 1697 besloot de magistraat van Amsterdam de burgercompagnieën af te danken, maar de officieren, zoolang zij leefden, in het genot huuner jaarwedde te laten. Broekhuizen verhuisde nu in 1699 naar Amstelveen, waar hij een huisje met grooten tuin betrok en zich geheel aan de studie wijdde en aan polemiek. Het laatste gedeelte der 17de en het begin der 18de eeuw kenmerkte zich door hevige letterkundige twisten, waarin Broekhuizen, die een hartstochtelijk man was, flink deel heeft genomen; vooral in den strijd tusschen den amsterdamschen professor Petrus Francius en zijne leidsche ambtgenooten Jacobus Perizonius en Abraham Gronovius heeft hij zich duchtig geroerd. Tegen Perizonius richtte hij het werkje Rutgeri Hermannidis J.U.D. Justissima ad Publicum Querela (1696), een geestig pamflet, in barbaarsch latijn geschreven. En in een groot aantal vinnige latijnsche verzen, die slechts in enkele exemplaren gedrukt zijn, heeft hij eene menigte geleerden aangevallen, of zich tegen hen verdedigd. In 1702 zag zijne uitgave van Propertius, van vele noten voorzien, te Amsterdam het licht, zonder dat zijn naam er in genoemd werd, en later verscheen die van Tibullus, even vóór zijn dood - het boek heeft het jaartal 1708. Beide uitgaven hebben grooten opgang gemaakt, want Broekhuizen was een voortreffelijk latinist van fijnen smaak en buitengewone belezenheid, ook in moderne letterkunde. Zijn Propertius werd in 1727 herdrukt. De laatste jaren van Broekhuizen waren treurig; hij was voortdurend ziek en eenzaam. Zijn voornaamste vriend in dien tijd was de jonge utrechtsche professor Petrus Burmannus, die in drukke briefwisseling met hem stond en hem raadpleegde bij het bewerken van al zijne boeken. Na Broekhuizen's dood zijn zijne latijnsche gedichten verzameld onder den titel Jani Broukhusii Poematum libri sedecim. Editore Davide Hoogstratano (Amstelaedami Excudit Franciscus Ilalma .... 1711); Hoogstraten bezorgde ook eene uitgave van J.V. Broekhuizens Gedichten. Op nieu by een vergadert, en met verscheide noit voorheen gedrukte vermeerdert. Hier is by gevoegt het Leven des Dichters. (Amsterdam, By Gerard onder de Linden. 1712). Zijne Gedichten zijn herdrukt in 1822, 1834 en 1883. Al de handschriften zijner latijnsche gedichten, van zijne briefwisseling met Burman en van vele andere brieven van en aan hem bevinden zich in de Leidsche bibliotheek. Ook die brieven zijn thans alle uitgegeven. Broekhuizen's portret is meermalen geschilderd, o.a. door zijn vriend Ludolf Bakhuizen. Het staat ook voor de uitgave der Poemata van 1711. Zie over hem: D. van Hoogstraten, Het Leven, vóór de Gedichten (1712); H.E. Moltzer, Studien en schetsen van Nederlandsche letterkunde (1881), 53-100; J.A. Worp, in Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. X (1891), 40-113; Jani Hroukhusii Epistolae selectae aliarumque epitomae et fragmenta. Ed. J.A. Worp (Groningae 1889; Progr. v.h. Gron. Gymnasium); Jani Broukhusii ad Petrum Burmannum epis- | |
[pagina 312]
| |
tulas ed. J.A. Worp (Groningae, 1893; Progr. v.h. Gron. Gymnasium); A.S. Kok in Noord en Zuid XVII (1894), Arenlezing, no. 42. Worp |
|